Genève moet op zijn strepen staan tegen Iran
De internationale gemeenschap moet niet buigen voor Iran, maar voor haar eigen besluiten, stellen drs. B. Belder en drs. D. J. Diepenbroek.
De internationale gemeenschap zet vandaag in Genève haar overleg over het Iraanse nucleaire programma voort. Eerder deze maand leidden deze gesprekken niet tot wezenlijke concessies van Teheran. Integendeel, de vrijgekomen informatie wijst er eerder op dat de internationale gemeenschap afziet van de strikte handhaving van zes bindende resoluties van de Veiligheidsraad tegen Irans intransparante kernenergieactiviteiten. Het is te hopen dat dit geen opmaat is naar een slechte deal met alle gevaarlijke consequenties van dien, zoals een militaire interventie of een regionale nucleaire wapenwedloop.
Persoonlijke gesprekken met beleidsmakers en experts in Tel Aviv, Jeruzalem en Washington uit de afgelopen weken onderstrepen dat het nucleaire overleg tussen de zogenoemde P5+1 (de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad plus Duitsland) en de Islamitische Republiek Iran in een cruciale fase is aangekomen. Iedereen heeft liever diplomatiek overleg dan militair optreden. Maar dan moeten er wel echte waarborgen komen dat Iran de kernenergie uitsluitend voor vreedzame doeleinden aanwendt.
Aan zo’n goede deal weigert Iran tot dusverre mee te werken. Zeker, optimisten scheppen moed uit het laatste periodieke rapport van het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) in Wenen. Dat meldde deze maand vier lichtpuntjes: er komen geen nieuwe gascentrifuges voor uraniumverrijking in de bekende Iraanse nucleaire locaties, er is geen voortgang bij de bouw van de zwaarwaterreactor in Arak (plutonium) en slechts een geringe toename van de voorraad aan uranium dat tot 20 procent verrijkt is en het IAEA en Iran sloten een overeenkomst over de uitvoering van diverse inspecties en de verstrekking van aanvullende informatie.
Over de betekenis van het laatste punt, die overeenkomst, oordeelt de Israëlische expert Ephraim Asculai echter zonder omwegen dat die van bitter weinig praktische waarde is. De overeenkomst maakt het niet mogelijk om de vraag naar de ontwikkeling van atoomwapens en gerelateerde werkzaamheden op Perzisch grondgebied echt te beantwoorden. Bovendien wint Iran ook bij deze overeenkomst weer tijd. Want voor deze samenwerkingsgeste zijn drie maanden uitgetrokken. Asculai rept ironisch over een placebo-effect voor de wereldgemeenschap als misleide patiënt.
Voorraden
Ook de andere drie concessies wekken geen vertrouwen. Een kardinaal punt bij al deze Iraanse welwillendheid is namelijk dat de productie van verrijkt uranium onverminderd doorgaat. En dat in tegenspraak met berichtgeving in de media. De Islamitische Republiek blijft in hetzelfde tempo als voorheen uranium verrijken tot 3,5 procent. Niet verwonderlijk dat Teheran daarvan inmiddels aanzienlijke voorraden heeft kunnen aanleggen.
Militair inzetbaar uranium is van de natuurlijke concentratie van 0,7 procent verrijkt tot 90 procent. Maar door de verrijking tot 3,5 procent op deze schaal is toch al 70 procent van de weg naar een atoomwapen afgelegd. De beslissende laatste stap naar een nucleaire wapenmacht is daarmee vrij snel genomen.
De Amerikaanse nucleair expert Gary Samore laat over deze ongewenste situatie geen enkele twijfel bestaan: „De beëindiging van de productie van uranium dat tot 20 procent verrijkt is, volstaat niet, omdat Iran kernwapens kan maken met laagverrijkt uranium en een groot aantal centrifugemachines.” Eenzelfde boodschap kwam van de Israëlische premier Netanyahu, die onlangs meedeelde dat Iran momenteel dankzij nieuwe centrifugecapaciteiten binnen luttele weken uranium kan verrijken van 3,5 procent naar militair niveau.
Rechten
Op 10 november herhaalde president Rohani nog eens dat „nucleaire rechten, inclusief uraniumverrijking, geen onderwerp van onderhandelingen” kunnen zijn. De Iraniërs staan inderdaad op dit „onvervreemdbare recht” onder het Non-proliferatieverdrag (NPT) van 1968. Teheran beroept zich echter ten onrechte op artikel 4 van dit verdrag, omdat artikel 2 duidelijk stelt dat de ontwikkeling van een kernwapenprogramma het recht op verrijking uitsluit.
Juist deze niet helder teruggewezen verdenking rust op de Islamitische Republiek Iran en leidde sinds 2006 tot zes bindende resoluties van de Veiligheidsraad die eisten dat het land „alle aan verrijking gerelateerde activiteiten opschortte” ter verificatie door het IAEA. Daarbij komt dat bindende resoluties van de Veiligheidsraad voorrang hebben boven de bepalingen van het NPT waarop Iran zich beroept.
Wanneer de internationale gemeenschap in Genève afstand neemt van haar eigen eerdere stellingname over het Iraanse nucleaire programma, zet zij zelf de deur wijd open voor de zo ongewenste scenario’s van een militaire confrontatie en een regionale nucleaire wapenwedloop. Een waar schrikbeeld.
De auteurs zijn respectievelijk Europarlementariër en beleidsmedewerker van de eurofractie van de SGP.