Doeners vragen om daden van ‘rechtse’ kerken
Kerken uit de rechterflank van de gereformeerde gezindte dienen ook aandacht te hebben voor doeners, betoogt drs. Sandor van Leeuwen.
Doeners stonden vorige week centraal op een drukbezocht symposium (RD 14-11). Opvallend was de grote kerkelijke betrokkenheid: predikanten, ambtsdragers en leidinggevenden dachten met elkaar na over manieren waarop deze jongeren meer bij de kerk betrokken kunnen worden.
Wie oog had voor de kerkelijke herkomst van de aanwezigen, kon zien dat de bezoekers geen afspiegeling vormden van reformatorisch Nederland. Leden van de Hersteld Hervormde Kerk, de Protestantse Kerk in Nederland en de Christelijke Gereformeerde Kerken waren goed vertegenwoordigd. Van de Gereformeerde Gemeenten, de Oud Gereformeerde Gemeenten en de Gereformeerde Gemeenten in Nederland waren geen predikanten en nauwelijks ambtsdragers aanwezig; gelukkig wel meerdere leidinggevenden in het jeugdwerk. Dat is merkwaardig, want ook deze kerken worden bezocht door een publiek dat deels uit doeners bestaat. Zouden de doeners uit deze kerken de preken wel goed begrijpen? Zich herkend en erkend voelen door predikanten en zich betrokken voelen bij de gemeenten?
Het zou fijn zijn als dat zo is; als de predikanten –in deze kerken voor een deel zélf doeners– door ervaring wijs geworden, voldoende aandacht geven aan deze doelgroep. Maar dat is vaak niet het geval. Integendeel. Gesprekken met leerlingen over hun kerkelijke betrokkenheid geven aanleiding tot grote zorg. Jongeren begrijpen de preek niet, voelen zich niet of nauwelijks erkend en zeker niet begrepen.
Een steekproef in een klas met doeners liet zien dat van de vijftien leerlingen er dertien aangaven de preek meestal „een beetje” te begrijpen. Eén leerling zei de preek altijd te begrijpen, één leerling begreep de preek nooit. Van diezelfde leerlingen gaf slechts twee derde aan dat zij merkten dat de kerk hen serieus neemt.
Op de vraag waar zij jaloers op waren bij hun ambtsdragers, luidde het serieuze antwoord: „Op de auto van onze dominee!” Een groot deel van deze leerlingen was afkomstig uit juist de gemeenten die niet of nauwelijks vertegenwoordigd waren op het symposium.
In een andere klas volgde een goed gesprek over de betrokkenheid bij de kerk. Een leerling gaf aan dat zij dit jaar één keer op catechisatie is geweest. En nee, de ouderling heeft nog nooit contact opgenomen.
Een ander gaf aan dat de catecheet blij is als zij niet komt, want haar gedrag is niet al te best. Dat laatste valt niet goed te praten, maar de vraag is: Wat is de kip en wat is het ei? Gedraagt zij zich zo omdat zij niet wordt gewaardeerd of wordt zij niet gewaardeerd omdat zij zich zo gedraagt? Beide leerlingen waren afkomstig uit kerken die niet vertegenwoordigd waren op het symposium.
Betekenen de reacties van deze jongeren dat zij niet op de kerk betrokken zijn? Wie denkt dat dat de boodschap van deze doeners is, slaat de plank volkomen mis. De predikant die een catechisante weigert toe te laten vanwege een ‘werelds’ uiterlijk, doet meer kwaad dan goed. Zou deze leermeester niet meer moeten kijken naar het voorbeeld van de grote Leermeester, Die een vriend van hoeren en tollenaren werd genoemd? Wie meent dat alleen ‘denkers’ zoals Johannes de Doper en Paulus vervuld waren met de Heilige Geest, ziet voorbij aan de ‘doeners’ Bezaleël en Aholiab (Ex. 31:3).
Doeners zijn kwetsbare jongeren die worstelen met vragen rondom God, Zijn bestaan en Zijn beleid. Het zijn bovendien jongeren die zich vaak miskend voelen in de gaven die zij van hun Schepper hebben ontvangen. Het is opvallend hoe negatief deze doeners praten over zichzelf: Ik zit ‘maar’ op het vmbo. Verdrietig zijn ook de verhalen over ouders die wél naar een ouderavond van een broer of zus op de havo willen komen, maar níét naar de avond van een vmbo-leerling.
Minstens zo verdrietig is het als de kerk zo’n zelfde diskwalificerende houding laat zien en eist dat deze jongeren dezelfde cognitieve prestaties leveren als denkers.
Er lijkt een verband te zijn tussen kerkelijke ligging en de cognitieve eisen die aan kerkgangers worden gesteld. Accent op het Woord lijkt automatisch tot gevolg te hebben dat er minder aandacht is voor daden.
Het klinkt degelijk om voortdurend het accent op het Woord en de bezinning te leggen, maar wie kijkt naar de Bijbelse didactiek ziet dat daar de nadruk ligt op de praktijk. In Deuteronomium 6 vraagt Mozes niet om één uurtje per week catechisatie, maar om 24 uursonderwijs van godvrezende opvoeders.
Wanneer de kerk belijdt dat God ieder mens met eigen gaven en talenten heeft geschapen, moet de kerk daar de consequentie aan verbinden dat iedere jongere anders is. Dat heeft gevolgen voor prediking, catechese en jeugdwerk. Dat besef dringt bij sommige kerkenraden maar moeilijk door.
Wie als ambtsdrager de nood van doeners ziet, kan niet toe met een ”one-size-fits-all”-benadering, maar zal zoeken naar manieren om te differentiëren en zo het hart van de jongeren te bereiken.
De schrijver is docent op het Wartburg College (locatie De Swaef) en voormalig jeugdwerkadviseur van de Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten.