Vergoeding van autokosten is noodzakelijk
In een artikel op deze pagina (RD 15-11) betoogde drs. G. Boonzaaijer
grote nadelen te zien in de recent door de Tweede Kamer geaccepteerde wijzigingen in de fiscale behandeling van de autokostenvergoedingen. Naar aanleiding van een reactie op dat artikel geeft hij een nadere toelichting. Mijn betoog op deze pagina over de voorgenomen wijziging in de fiscale behandeling van het zakelijk gebruik van autoverkeer heeft blijkbaar de aandacht getrokken. Dat is altijd prettig voor de auteur van een artikel. Het is echter jammer dat de heer Van Vuuren (RD 19-11) niet goed op de hoogte is van de fiscale wetgeving, zoals duidelijk uit zijn artikel blijkt. Bovendien mist hij blijkbaar kennis over de praktijk van het zakelijke autoverkeer als hij het zakelijke autoverkeer ziet als een keuze van de werknemer. Daarom geef ik onderstaand een toelichting.
Milieu en files
Alleen het woon-werkverkeer zie ik als een keuze van de werknemer. Daarom betreur ik het, met het oog op het milieu en de fileproblematiek, dat in de plannen voor volgend jaar de kostenvergoedingen voor woon-werkverkeer fiscaal worden verruimd.
Voor het overige zie ik al het zakelijke autoverkeer als noodzakelijk vanuit het oogpunt van de werkgever. Het is toch niet goed denkbaar dat een werkgever autokosten maakt die niet een zakelijk belang dienen. Er is dus geen sprake van een vrije keuze van de werknemer. De werknemer wordt door zijn werk genoodzaakt autokosten te maken. Een reële vergoeding hiervoor lijkt mij niet meer dan logisch en eerlijk.
Iedereen kan weten dat het zakelijke autoverkeer een belangrijk fenomeen is van onze economie. Men kan van een werkgever niet verwachten dat hij zijn werknemers met het openbaar vervoer laat reizen, omdat dit over het algemeen veel te tijdrovend zou zijn. En de salariskosten van een werknemer zijn dermate hoog dat de reiskosten daarbij in de meeste gevallen van ondergeschikte betekenis zijn. Deze gang van zaken is inherent aan onze economie en maatschappij. Of wij op deze wijze wel verantwoord omgaan met de natuurlijke hulpbronnen en met het milieu, is natuurlijk zeer de vraag. Dit is echter een problematiek die buiten het kader van deze fiscale discussie valt.
Het is de keuze van een werkgever of hij het zakelijke vervoer van zijn werknemers oplost door een auto ter beschikking te stellen of door middel van een kostenvergoeding voor de privé-auto. Dit hangt voornamelijk af van de frequentie van de zakelijke reizen en van de omstandigheid of tegelijkertijd goederen meegenomen moeten worden. Vertegenwoordigers zullen daarom nagenoeg altijd een auto ter beschikking krijgen. De journalisten van deze krant reizen echter voor hun verslagen en interviews met de eigen auto.
Indien een werkgever aan zijn werknemer een auto ter beschikking stelt, komen de kosten hiervan volledig ten laste van de fiscale winst van de onderneming. Daar staat tegenover dat de werknemer voor het privé-gebruik van de zakenauto een bijtelling op zijn inkomen moet toepassen. In de huidige wetgeving is de hoogte van deze bijtelling afhankelijk van het aantal privé-kilometers in een jaar. In de voorgestelde wetgeving vervalt de afhankelijkheid van het aantal privé-kilometers en wordt een uniforme bijtelling van toepassing. De fiscale prikkel om het aantal privé-kilometers binnen de perken te houden, vervalt derhalve.
Indien een werknemer zijn eigen auto zakelijk gebruikt -en nogmaals: dit wordt hem feitelijk door de werkgever opgelegd- kan hij hiervoor momenteel een belastingvrije vergoeding van 28 eurocent ontvangen. Voor volgend jaar wordt deze vergoeding verlaagd naar 18 eurocent. Dit acht ik niet reëel, omdat op deze wijze de autokosten niet volledig ten laste van de fiscale winst worden gebracht. En normaliter komen alle kosten, zowel vaste als variabele, fiscaal in aftrek.
Schrijnend
Ten opzichte van de werknemers acht ik het ook niet billijk dat zij minder voor hun kilometers ontvangen dan deze hun feitelijk kosten. In sommige gevallen is dit echt schrijnend. Ik denk hierbij aan de werkers in de thuiszorg, die voor hun werk zijn aangewezen op de auto. Zonder auto zouden zij niet de prestaties kunnen leveren die van hen verwacht worden. Dit is echt niet in te vullen met openbaar vervoer. Het zou ook veel te kostbaar zijn om deze mensen een auto ter beschikking te stellen. Deze mensen, die zulk nuttig werk verrichten, zullen de fiscale wijziging sterk in hun portemonnee voelen. Zij moeten in feite vanwege hun werk de beschikking hebben over een auto, maar worden daarvoor niet op billijke wijze vergoed.
Van een hogere autokostenvergoeding gaat mijns inziens geen stimulerende invloed uit op het zakelijke autoverkeer. De hoogte van de vergoeding is immers ondergeschikt aan de salariskosten van werknemers op zakenreis.
Ten slotte wil ik nog even ingaan op de vergoeding van de autokosten voor vrijwilligerswerk. Deze vergoeding is niet gebonden aan de fiscale begrenzing die voor werknemers geldt. Enerzijds kan men stellen dat het in het belang van de liefdadigheidsorganisaties is om de kilometerdeclaraties zo laag mogelijk te stellen, bijvoorbeeld alleen ter vergoeding van de kosten van de benzine. Anderzijds kan men ook bedenken dat mensen die zeer veel inzet tonen voor een goed doel en misschien overigens een bescheiden salaris of pensioen genieten, met een wat hogere kostenvergoeding op een elegante wijze een douceurtje ontvangen voor hun inspanningen.
De auteur is registeraccountant en belastingadviseur.