Opinie

Joël Voordewind: Kristallnacht waarschuwend voorbeeld

We zullen ons telkens opnieuw moeten afvragen of we in onze keuzes niet bezig zijn zaken te rechtvaardigen die geen rechtvaardiging verdienen, stelt Joël Voordewind.

Joël Voordewind
12 November 2013 14:06Gewijzigd op 15 November 2020 06:57

Geweld, uitsluiting en discriminatie van mensen tegen andere mensen is nooit ver weg. Door heel de geschiedenis heen. Ook anno 2013 zijn we er niet vrij van.

Dat geweld, uitsluiting en discriminatie plaatsvinden, hoeft ons niet te verbazen. Zelfs de vraag naar het waarom van die discriminatie hoeft niet te verbazen. Hoe irrationeel ook: we weten dat haat, redeloze haat, bestaat. De verbazing, het raadsel treedt pas echt op als je ziet dat mensen geweld, uitsluiting of discriminatie rechtvaardigen. Als daders én omstanders dit goedkeuren.

Rechtvaardiging

Dat is misschien ook wel de grootste verbazing die we voelen bij de herdenking van de Kristallnacht. De eerste grootschalige geweldsexplosie tegen Joden nadat de nazi’s in 1933 aan de macht kwamen.

Wij weten niet hoeveel ‘gewone’ Duitse burgers aan deze Reichspogromnacht mee hebben gedaan. We weten ook niet hoeveel Duitsers zich juist afzijdig hebben gehouden. Uit machteloosheid. Of uit principe. Of zelfs helemaal aan de andere kant stonden en hun Joodse volksgenoten hebben geholpen.

Misschien vinden wij het onbegrijpelijk dat gewone mensen in die tijd zich bezighielden met het plunderen van huizen, winkels en synagogen en met het molesteren en vermoorden van mensen omdat zij anders, omdat zij Joods zijn.

En misschien vinden we het nog onbegrijpelijker dat die gewone mensen vonden daarmee in hun recht te staan. Toch is die houding, de rechtvaardiging van onrecht, het goedpraten van wat fout is, minder ver van ons dan we denken. Om dat duidelijk te maken, vraag ik uw aandacht voor de reacties in Nederland op de Kristallnacht.

NSB

Toen na de pogrom van de Kristallnacht nog veel meer Joodse vluchtelingen dan voorheen vanuit Duitsland in ons land een veilig heenkomen zochten, sloot onze Nederlandse regering op 15 december 1938 de grens voor Joodse vluchtelingen. Zij bestempelde hen tot ongewenste vreemdelingen.

Als rechtvaardiging werd genoemd dat anders de relatie met Duitsland op het spel zou staan. Bovendien, zo redeneerde men, waren er al zo veel Joodse vluchtelingen in het land. Een toename ervan zou leiden tot meer antisemitisme.

Hoe moeten we deze, in het licht van de geschiedenis nogal wrange reactie, bezien? Ik heb eens wat gebladerd in de Handelingen van de Tweede Kamer uit die jaren. Het eerste wat dan uiteraard opvalt, zijn de bijdragen van de NSB-parlementariërs. Regelmatig waren die ronduit antisemitisch.

Het is uiterst schokkend voor mij als parlementariër te zien welke taal in de dertiger jaren gebezigd werd door mensen als Rost van Tonningen en de Limburgse edelman De Marchant et d’Ansembourg. Maar je ziet ook dat zij zich met regelmaat moeite getroosten om hun mening enigszins acceptabel te maken voor anderen. Soms op een nogal doorzichtige manier.

Een voorbeeld. In de dertiger jaren werden nogal wat naturalisatiewetten in de Kamer behandeld. De NSB hanteerde een aantal malen wat parlementaire trucjes. Zoals het voorstel om de naturalisaties van niet-Joden en Joden in afzonderlijke wetten te behandelen. Het lijkt een zakelijk voorstel. Maar dat is het natuurlijk niet. Schokkend is het bovendien dat de minister van Justitie, Goseling, dat voorstel niet meteen ronduit van de hand wees.

Maar de NSB-Kamerleden wilden ook op minder doorzichtige manieren doen voorkomen dat zij niet op basis van antisemitisme redeneerden. In het bijzonder deden zij dat door gebruik te maken van in die tijd breed erkende inzichten. Bijvoorbeeld: gevolgtrekkingen maken op basis van de volksaard van de Joden. Ieder volk heeft immers een bepaalde aard? Dat benoemen is –aldus de NSB-Kamerleden– slechts feitelijk, en geen waardeoordeel.

Colijn

De andere politieke partijen in Nederland kan men zeker niet antisemitisch noemen. Maar de NSB, en het gedachtegoed daarachter, had toch wel de nodige invloed. Heel wat politici verwierpen weliswaar de rassenleer waarop het antisemitisme was gegrondvest, maar zagen het toelaten van vluchtelingen –en zeker het naturaliseren van vreemdelingen– wel als gevaar voor het volk.

Als politicus sta ik in de traditie van de christelijke politieke partijvorming in Nederland. Het is voor mij daarom confronterend om te moeten erkennen dat ook heel wat christelijke politici zo dachten.

In het debat in de Kamer naar aanleiding van de Kristallnacht betoogde minister-president Colijn, ik parafraseer: „Het buitenland houdt de grenzen dicht. Wat nu als wij de grenzen open zouden houden. Hoeveel komen er dan binnen door dat ene open gat? 600.000, 100.000 of 200.000 is al veel te veel. En laat je er 5000 toe? Wat helpt dat? Dan blijven er toch nog 595.000 achter?” Volgens Colijn zou het toelaten van veel mensen het antisemitisme bovendien juist kunnen bevorderen. Zelfs het pleidooi om dan tenminste de kinderen van de Joodse vluchtelingen zonder mitsen en maren tot Nederland toe te laten, kreeg geen voet aan de grond.

We snappen nu, anno 2013, deze reacties niet goed. Want wij hebben weet, anders dan Colijn, Goseling en anderen destijds, van de vervolging die een aantal jaren later op gang kwam. Om die reden klinken deze rechtvaardigingen en overwegingen nu veel wranger.

Dilemma’s

Tegelijkertijd heeft deze wijze van argumentatie een hoge mate van herkenbaarheid. De rechtvaardigingen lijken op wat wij vandaag de dag ook horen. We kunnen onze tijd niet zomaar vergelijken met 1938. De schaduw van de Holocaust hangt over de gebeurtenissen van 1938. Maar we moeten ons wel realiseren dat we lessen kunnen trekken uit de gebeurtenissen van die jaren. In het besef dat onze tijd niet maar vanzelf een betere tijd is.

Een van die lessen is dat we niet voorzichtig genoeg kunnen zijn met rechtvaardigingen van lastige keuzes in moeilijke dilemma’s. Ook in onze tijd spelen kwesties waarin op basis van redelijke argumenten, die ook redelijk bedoeld zijn, toch groepen in onze samenleving in de knel komen.

Neem de moeite die het tegenwoordig kost om haatzaaien, in de vorm van antisemitische uitingen, te onderscheiden van het zogeheten beroep op het vrije debat. Je moet toch kunnen zeggen wat je vindt? Dat is nog maar één stap verwijderd van uitlatingen met een duidelijker antisemitische toon. Zoals kreten dat ‘ze’ –de Joden dus– het er toch ook wel zelf naar gemaakt hebben als zij op straat of elders te maken hebben met incidenten.

De dilemma’s spelen uiteraard ook in bredere zin. Eén voorbeeld: anno 2013 is het bepaald niet eenvoudig om een goede keuze te maken als het bijvoorbeeld gaat om de opvang van vluchtelingen en vreemdelingen. Hoeveel vluchtelingen uit Syrië bijvoorbeeld kan ons land opvangen?

Micha

Politici werken in het landsbestuur om keuzes te maken. Het is een opgave om in die keuzes het recht te zoeken. En het recht te vinden.

Als politicus die vanuit een Bijbelse inspiratie zijn werk wil doen, wil ik mij hierin spiegelen aan de woorden die ons daarin zijn gegeven. Onder meer aan de woorden van de profeet Micha, die ons voorhoudt: „Er is jou, mens, gezegd wat goed is, je weet wat de Heer van je wil: niets anders dan recht te doen, trouw te betrachten en nederig de weg te gaan van je God” (Micha 6:8, NBV).

Dat is geen eenvoudige opgave. We zullen ons telkens opnieuw moeten afvragen of we in onze keuzes niet bezig zijn zaken te rechtvaardigen die geen rechtvaardiging verdienen. Laten we in die nederigheid waartoe Micha ons oproept, elkaar blijven bevragen of wij in onze keuzes daadwerkelijk recht doen aan elkaar, trouw zijn en nederig de weg gaan van onze God.

De auteur is Kamerlid voor de ChristenUnie. Dit artikel is een bewerking van de toespraak die hij zaterdagavond hield in de Portugese synagoge in Amsterdam bij de 75-jarige herdenking van de Kristallnacht.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer