Binnenland

De missie van Frans Jacob Albert baron van Verschuer

Met vaste hand bestiert Frans Jacob Albert baron van Verschuer een van de grootste landgoederen van Nederland. Zo nodig in kostuum, bij voorkeur in overall. „Wat is er mooier dan dit cultuurhistorisch erfgoed in stand houden?”

8 November 2013 22:17Gewijzigd op 15 November 2020 06:53
Frans Jacob Albert baron van Verschuer. Beeld Sjaak Verboom
Frans Jacob Albert baron van Verschuer. Beeld Sjaak Verboom

De overgang van de snelweg naar Mariënwaerdt is nauwelijks bij te benen. Vanuit de hectiek van de 21e eeuw rijdt de bezoeker van het landgoed bij het Betuwse dorp Beesd in luttele minuten de rust van de 19e eeuw binnen. Uitgestrekte akkers, eeuwenoude boerenhoeven, een langgerekte notenlaan waar vrouwen met hoofddoekjes onder de bomen de oogst van dit jaar verzamelen.

Aan ’t Klooster, verscholen tussen geboomte, ligt Huis Mariënwaerdt, gebouwd op de fundamenten van een norbertijner abdij. Daar huizen Otto Willem Arnold baron van Verschuer, inmiddels 86 jaar oud, en zijn echtgenote Catharina Theresia jonkvrouw van Verschuer geboren van Sminia.

Zoon Frans betrok het kolossale pand aan de Biersteeg, dat in de jaren twintig van de vorige eeuw werd gebouwd in opdracht van grootvader Wolter van Verschuer, destijds burgemeester van Beesd. Bezoek ontvangt hij in een monumentaal vertrek achter in een voormalige boerderij aan ’t Klooster.

Stelt u het op prijs om te worden aangesproken met baron?

„U hebt gemerkt dat ik me voorstel met ”Frans van Verschuer”. Toch schakelen veel mensen uit zichzelf over op ”baron”. In tegenstelling tot veel adellijke collega’s heb ik werk dat samenvalt met mijn afkomst. Dat is waarschijnlijk de reden waarom ik relatief vaak word aangesproken met mijn adellijke titel. Dat vind ik prima, al is het niet iets wat ik van mensen verwacht.”

Wat niet wegneemt dat u in deze streek bekendheid geniet als ”de baron”.

Lachend: „Op een dag ging ik met een medewerker koeien kopen, op een veiling. Toen ze ’s avonds werden afgeleverd, stond met grote krijtletters op de rug van die dieren: ”baron”. Dat had ik niemand verteld, maar de mensen in deze omgeving zijn met die benaming opgegroeid.”

U bent zich voortdurend bewust uit een adellijke familie te stammen?

„Ja, mede door het werk op het landgoed. De geschiedenis druipt van Huis Mariënwaerdt, de boerderijen, de landerijen. Deze heerlijkheid dateert uit 1129 en is in 1734 door mijn familie verworven. Ik ben de negende generatie. Een van de mooie dingen van adellijke families is dat ze hun stamboom goed bijhouden. Ik kan u uit mijn hoofd vertellen hoe onze familie er tot negen generaties terug uitziet. De boekjes waarin dat is beschreven, worden met enige regelmaat aangevuld.

Door de huidige belangstelling voor genealogie worden we steeds vaker benaderd door mensen die bij ons informatie inwinnen over een betovergrootvader die boer op Mariënwaerdt moet zijn geweest. „Kunt u voor ons uitzoeken hoe dat precies zit?” We hebben een gigantisch archief, dus meestal komen we er wel uit, maar het vraagt veel tijd. Voor mijn eigen familie kost me dat nog geen drie minuten.”

Waren het al die eeuwen baronnen Van Verschuer?

„Nee, het landgoed is in 1734 gekocht door Albrecht Otto Roelof Frederik graaf Van Bijlandt. Via de vrouwelijke lijn is Mariënwaerdt in bezit gekomen van de Van Balverens. De familiegeschiedenis kent sappige details: op een gegeven moment trouwden drie zusters Van Balveren met drie broers Van Verschuer.”

Om het bezit niet te versnipperen?

„Volgens de overlevering was dat niet de reden. De gezusters woonden de wintermaanden in Arnhem. Alleen de zomermaanden brachten ze op dit landgoed door. Ook de familie Van Verschuer is een echte Arnhemse familie. Mijn overgrootvader was daar rechter, zijn broer rentmeester voor allerlei Arnhemse instellingen. Het adellijke wereldje in Arnhem en omgeving was destijds klein, dus men kende niet veel mensen. Toen de oudste broer Van Verschuer een relatie met de oudste zuster Van Balveren kreeg, en haar ten huwelijk vroeg, deed goed voorbeeld goed volgen. Er waren nog een vierde broer en een vierde zuster. De drie broers zeiden tegen de jongste: „Kom op jongen, er is nog één zuster over.” Waarop hij volgens de overlevering antwoordde: „Ik bedank voor de restjes.” Hij is nooit getrouwd. De laatste zuster Van Balveren evenmin.”

Ervaart u uw adeldom nooit als een last?

„Ik niet, mijn kinderen soms wel. Zeker mijn zoon. Die zit op het gymnasium in Gorinchem en stapt elke morgen pal achter het landgoed op de trein die de naam ”Baron van Verschuer” draagt. Arriva vond het leuk om de treinen namen te geven van bekende mensen uit de streek. Mijn zoon kijkt daar wat anders tegenaan. Toen klasgenoten hem vroegen of die Baron van Verschuer familie van hem is, was zijn reactie: „Héél in de verte.” Dat kan ik me wel voorstellen. Op die leeftijd wil je geen bijzondere positie hebben.”

U geeft uw kinderen een doorsneeopvoeding?

„Absoluut, ze moeten gewoon meewerken in ons bedrijf. Onze zoon draait op vrijdagavond mee in de afwasploeg van het pannenkoekenrestaurant, onze oudste dochter werkt zaterdags in de landgoedwinkel. De jongste dochter is vanwege haar leeftijd nog vrijgesteld van een vaste dienst, maar helpt op afroep mee in de bediening. Ik vind het heel belangrijk dat de kinderen al jong leren dat zo’n landgoed niet vanzelf overeind blijft.

Mijn ouders waren net zo. Die hebben altijd hard gewerkt en sober geleefd. Op school hadden wij het vreselijk warm, omdat het thuis vaak ronduit koud was. Zeventien graden was voor mijn ouders behaaglijk. Zakte de temperatuur nog verder, dan werd de houtkachel aangestoken. Als ik in mijn slaapkamer huiswerk zat te maken, had ik steevast een trui aan.”

Anders verstook je in zo’n huis kapitalen.

„Verschrikkelijk. Verschrikkelijk!”

Was de soberheid een levenshouding of bittere noodzaak?

„Ik denk beide. Mijn vader heeft altijd een fulltimebaan met een goed inkomen gehad, maar het landgoed was in die tijd een enorme kostenpost. De opbrengst van huur en pacht stond in geen verhouding tot de uitgaven om alles in stand te houden. Het jaar werd meer dan eens met rode cijfers afgesloten.”

Jullie hebben arme tijden gehad.

„Arm is een te groot woord, maar sobere tijden waren het zeker. Ik kon overigens niet merken dat mijn vader daaronder gebukt ging. Hij heeft een grenzeloos optimisme.”

Lijkt u op uw vader?

„Mijn vader is een echte beslisser, iemand die bij een onderhandeling aan tafel gaat zitten en niet opstaat voordat een beslissing is gevallen. Daar houd ik ook van. Ik heb hier inmiddels 150 medewerkers, die mogen van mij duidelijkheid verwachten. In optimisme is mijn vader me de baas. Ik zie wat eerder donkere wolken. Hij is ook veel handiger dan ik en kan bijvoorbeeld heel goed koken. Als mijn moeder ziek was, schotelde hij ons de meest bijzondere gerechten voor.”

Hoe was het godsdienstig klimaat thuis?

„Hoewel mijn ouders zich ervan bewust zijn dat ze behoren tot families die wat hebben voorgesteld, laten ze zich daar niet op voorstaan. Ze beseffen dat het gegeven goed is. Het fundament in hun leven is God. Nog altijd gaan ze iedere zondag naar de kerk. Ze legden nooit enige druk op ons om dat ook te doen, het was vanzelfsprekend. We zijn alle vijf trouwe kerkgangers gebleven, onze kinderen ook. Mijn broer is dominee geworden. Dat alles is, denk ik, te danken aan de calvinistische waarden die we van huis uit hebben meegekregen.”

Calvinistisch in de religieuze of de sociologische betekenis van het woord?

„Als je je opvoeding sociologisch goed vormgeeft, komt het religieuze vanzelf mee. U kent het voorbeeld van het schijnheilige gezicht voor in de kerk waar op maandag niets van over is. Wij zijn opgevoed in de tegenovergestelde sfeer. Als je je van maandag tot zaterdag goed gedraagt, is de kerkgang op zondag het logische gevolg daarvan.”

Dan gingen jullie naar de oude hervormde kerk van Beesd.

„Waar nog altijd de oude herenbanken zijn. De bovenste is voor de mannen: daar zitten mijn vader en mijn zoon. De bank eronder is voor de vrouwen. Ik zit al jaren in de bank van de kerkvoogden, omdat ik mijn vader ben opgevolgd als president-kerkvoogd. In die functie heb ik de restauratie van de kerk in 2001 geleid. Toen is overwogen de banken te vervangen door stoelen, maar dat is niet gebeurd. Ik zou er niet wakker van hebben gelegen als de herenbanken waren gesneuveld, maar ze hebben wel een historische betekenis. In die zin ben ik eraan gehecht.”

Voor liefhebbers van de kerkhistorie is Beesd een bijzondere plaats.

„Zoals u wellicht weet, herdenken we in 2013 dat Abraham Kuyper 150 jaar geleden naar Beesd kwam. Ik ben voorzitter van de organisatie die een expositie heeft georganiseerd en het symposium waarop onder anderen oud-premier Balkenende zal spreken. Mijn betovergrootvader, destijds ook president-kerkvoogd, heeft enorm gestreden met Kuyper, die hier als jong mannetje in Beesd begon. Hij vond dat Kuyper het volstrekt bij het verkeerde eind had. We hebben een prachtige correspondentie tussen beide mannen. Mijn betovergrootvader schreef al zijn brieven in tweevoud; een voor zijn eigen archief. Dat maakt ons Kuyperarchief uniek.”

In het verleden was het vanzelfsprekend dat adel met adel huwde. Was dat voor uw ouders nog belangrijk?

„Volstrekt niet. Mijn vrouw komt overigens wel uit een adellijke familie –ze heeft drie adellijke grootouders– maar dat heeft in mijn keuze geen enkele rol gespeeld. Wel huw je graag iemand die past bij je eigen leefomgeving.”

Waardoor kwam u op het landgoed te werken?

„Mijn broer ging direct na de middelbare school theologie studeren, ik wilde van jongs af boer worden. In de boerderij waar we nu zitten, woonde mijn beste vriend. We zaten samen op de School met de Bijbel in Beesd, na schooltijd speelden we rond de boerderij. Ik besefte niet dat die deel uitmaakte van een compleet landgoed. Mijn kinderen zijn zich daar veel meer van bewust, omdat het besturen van het landgoed mijn baan is. Mijn vader had daarvoor een rentmeester. Het beheer was destijds bovendien veel statischer dan nu. Wij zijn er dag en nacht druk mee.

Omdat het boerenleven me aansprak, heb ik na de middelbare school vier jaar landbouw gestudeerd in Engeland, toegespitst op landgoederen. In 1982 ben ik hier als boer begonnen. Ik kon toen niet bevroeden dat het landgoedbedrijf zou uitgroeien tot wat het nu is. Je kunt je paden nooit volledig uitstippelen. Er is altijd wel een verkeerswijziging die je een andere weg op stuurt dan je had verwacht. Niet door het toeval, daar geloof ik niet zo in, maar door de leiding van God. Zo voel ik dat.”

In uw geval was die verkeerswijziging de ontmoeting met de vrouw met wie u bent getrouwd. Op haar advies kreeg Mariënwaerdt fairs, een landgoedwinkel, restaurants, partijen, rondleidingen… Hoe ervoer uw vader dat?

„Hij vond het een prima ontwikkeling, omdat hij wel besefte dat het landgoed met de traditionele exploitatie op termijn niet in stand was te houden. Toen ik mijn vrouw twintig jaar geleden tegenkwam, was ze onderdirecteur bij een onderneming in Huizen. Het jaar daarop zijn we getrouwd. Mede vanwege de files, waarvan de langste op de snelweg achter het landgoed stond, heeft ze haar baan opgezegd. Ik heb toen gezegd: „We gaan je expertise hier benutten.” De taken zijn goed verdeeld: ik ben verantwoordelijk voor het management, mijn vrouw is heel sterk in marketing en communicatie. Daar waren wij vroeger wars van. We gaven nooit interviews, maakten geen reclame en deden niet mee aan acties.”

Sinds wanneer bent u verantwoordelijk voor het complete beheer van Mariënwaerdt?

„Sinds een jaar of vijftien. Tot die tijd gaf ik alleen leiding aan het agrarisch bedrijf, de rentmeester was verantwoordelijk voor het landgoed. Toen hij op 70-jarige leeftijd met pensioen ging, rees de vraag of er nog wel een opvolger moest komen. Volgens mijn vader stelde het beheer van het landgoed in vergelijking met de aansturing van het agrarisch bedrijf niets voor. „Dat kost je een uur in de week.”

Die inschatting bleek wat te optimistisch, maar op zichzelf was het bundelen van beide verantwoordelijkheden een goede beslissing. Een landgoed en een agrarisch bedrijf vormen een prachtige combinatie. Zeker als je biologisch gaat boeren, zoals ik in 1999 ben gaan doen. Dan vallen alle vormen van duurzaamheid samen. Daardoor zit ik regelmatig in Den Haag, om onze ervaringen met anderen te delen. Onlangs had ik nog overleg met staatssecretaris Dijksma van landbouw.”

Het waren de activiteiten van uw vrouw die Mariënwaerdt voor het brede publiek op de kaart hebben gezet.

„Absoluut, en dat was in het begin wennen. Voor mij net zo goed als voor mijn ouders, al zagen we al snel dat de recreatieve activiteiten vruchten afwierpen. Wel bleven we zeer selectief. Mariënwaerdt mag geen pretpark worden. Alle initiatieven moeten passen bij de sfeer van dit landgoed. Daarom houden we ons ook ver van publiciteit in de bladen die bij mijn kapper liggen.

Media die ons aanspreken benutten we wel, omdat we de waarde van publiciteit zijn gaan zien. Vroeger deelde ik de visie van de meeste landgoedeigenaren dat het niet om de familie gaat, maar om het unieke landschappelijke erfgoed. Wij zijn als familie niet meer dan passanten. Dat vind ik in principe nog steeds, maar professor Gert van Dijk, met wie ik in verschillende besturen zit, heeft mijn ogen geopend voor de andere kant van de medaille. Hij zei tegen me: „De kilheid van de landgoederen van Natuurmonumenten wordt veroorzaakt door het ontbreken van een familie.” Dat was voor mij een oogopener. Vanaf die tijd heb ik er minder moeite mee om naar buiten te treden. Mijn ouders stonden daar ook open voor. Ze vonden het zelfs leuk om eens te kunnen vertellen dat het landgoed is wát het is omdat zij er offers voor hebben gebracht. Daar hoef je je niet voor te schamen.”

Uw vrouw werd het boegbeeld van Mariënwaerdt. Had u niet het gevoel door haar te worden overvleugeld?

„Helemaal niet. Ik was heel trots. „Dat is míjn vrouw!” Door haar werd ook ik een bekende Nederlander. Mijn schoonouders, die in Den Haag wonen, moesten er meer aan wennen dat hun dochter ineens als barones van een heerlijkheid in de Haagse Courant stond.”

Er verscheen zelfs een tweemaandelijks magazine, Heerlijkheid, waarvan uw vrouw niet alleen de hoofdredacteur maar ook het symbool was.

„Prachtig toch! We moesten er helaas mee stoppen. Door de crisis kregen we het blad niet rendabel, al ontvangen we nog steeds enthousiaste reacties en verzoeken om oude nummers. Een bijkomende reden om te stoppen was het tijdsbeslag. Mijn vrouw was er dag en nacht mee bezig. Ter gelegenheid van mijn vijftigste verjaardag wilde ze heel graag met mij naar Amerika, maar die reis is op de valreep afgezegd. Er moest nog een artikel worden geschreven.”

Door alle publiciteit en toeristische activiteiten komen hier nu massa’s mensen. Dat lijkt me wennen.

„We zijn net een vorm van samenwerking gestart met Slot Loevestein en de molens van Kinderdijk. Ik dacht dat die veel meer bezoekers trekken dan wij, maar dat bleek niet het geval. Bij ons zijn het er nu jaarlijks zo’n 250.000. Ik herinner me nog de tijd dat incidentele bezoekers een dagkaart kwamen kopen. Toch ervaren we de publieksstroom niet als hinderlijk. De grote trekkers, zoals het pannenkoekenhuis en de landgoedwinkel, liggen aan de rand van het landgoed.”

Met een landgoedfair ziet het hier anders zwart van de mensen.

„Ja, dan lopen op Mariënwaerdt zo’n 50.000 mensen rond, maar dat is maar twee keer in het jaar: in de zomervakantie en in december. Voor onze familie zijn die fairs hoogtepunten. Mijn broer en zussen met hun kinderen komen meehelpen, ’s avonds eten we gezamenlijk in een van de horecalocaties. Ook mijn ouders zijn er dan bij.”

Voor het oog vormen jullie een harmonieuze familie.

„Dat is ook zo. Wij kunnen behoorlijk onze gal over iets spuwen, maar dan is het voorbij. Dat hebben we van mijn vader geleerd: de boel niet opkroppen.”

Is het niet wrang dat de verdiensten grotendeels worden opgeslokt door het landgoed?

„Helemaal niet. Wat is mooier dan dit cultuurhistorisch erfgoed in stand te houden? Dat is een missie waar je ’s nachts goed van slaapt.”

Veel landgoedbezitters liggen er juist van wakker.

„Die momenten heb ik ook wel gehad, en ze zijn er soms nog. Drie jaar geleden vernielde een enorme storm in één nacht 43 hectare bos. Dan denk je: hoe kom ik dit weer te boven? Er is ook weleens een boerderij in vlammen opgegaan, met alle gevolgen daarvan, zoals asbestvervuiling. Op zulke momenten heb ik veel steun aan mijn vader. Die ziet in elke tegenslag een geweldige kans om het landgoed een nieuwe impuls te geven.”

Gaat u nooit gebukt onder de vrees dat onder uw bewind Heerlijkheid Mariënwaerdt door de familie Van Verschuer moet worden afgestoten?

„Dat heb ik wel gehad, nu is dat veel minder. We hebben een gezond en sterk bedrijf gekregen, dat de instandhouding van het landgoed makkelijk kan dragen. Niet dat er bakken met geld overblijven, maar de tijd van de financiële zorgen is voorbij. Af en toe heb ik wel het gevoel: Wie ben ik, dat ik namens de familie de boel mag voortzetten? Dat blijft een zeker gewicht houden.”

Welke rol spelen de andere familieleden?

„Drie keer per jaar hebben we familieberaad en zit ik met mijn ouders, broer en zusters aan deze tafel. Dan praten we onder meer over de toekomst van het landgoed. Plagend zeg ik weleens tegen mijn vader: „Jij wordt zo oud dat je bij het doorgeven van

Mariënwaerdt een generatie kunt overslaan.” Hij is nog altijd de eigenaar en daar is hij zich zeer van bewust. Ik ben verantwoordelijk voor de hele exploitatie en sta daardoor tussen hem en mijn broer en zussen in. Er zitten veel machten aan die tafel, maar dat geeft gelukkig geen problemen.”

Hoe problematisch is de vererving?

„Voor een particulier landgoed dat onder de Natuurschoonwet valt, hoeven bij vererving geen successierechten te worden betaald. Dat maakt het doorgeven aan een volgende generatie aanmerkelijk eenvoudiger.”

Er komen wel steeds meer eigenaren, zeker in kinderrijke families.

„Dat klopt. Landgoed De Treek bij Driebergen, van familie De Beaufort, heeft zo’n 250 familieaandeelhouders! Daar zou ik nog even niet aan moeten denken. Is het zo, dan zoek je er een modus voor.”

Welke rol speelt uw vader concreet; is hij een soort generaal buiten dienst?

„In een interview heeft hij ooit gezegd: „Mijn zoon is de directeur en ik ben de president-commissaris.” Dat is een mooie omschrijving. Mijn moeder, broer en zusters zijn de overige vijf commissarissen. Tijdens het familieberaad leg ik verantwoording af van wat we aan het doen zijn. Ze zijn zo betrokken dat ik nooit iets nieuws vertel, maar het is wel het moment waarop ze kritische vragen kunnen stellen. En dat doen ze ook.”

Hoe frequent overlegt u met uw vader?

„Wekelijks, meestal na de kerkdienst. Dan gaan we altijd een kopje koffie bij mijn ouders drinken. Soms zeg ik: „Zes dagen in de week ben ik met dat landgoed bezig, laten we het de zevende dag buiten de gesprekken houden”, maar daar trekt hij zich niets van aan. Als iets niet tot zondag kan wachten, komt hij me hier op kantoor vertellen hoe de wereld in elkaar zit.”

Die bespreking op zondag is niet erg calvinistisch.

„Dat ben ik met u eens, maar het gaat vanzelf. We hebben de preek achter de rug, zitten gezellig koffie te drinken en dan ineens komt mijn vader met: „Ik moet je nog even wat zeggen. Ik weet dat je bezig bent met dat stukje bos daar en ik heb gehoord dat je van plan bent er eiken te zetten. Die grond is helemaal niet geschikt voor eiken, je moet er populieren zetten.” Dan zal ik antwoord moeten geven.”

Daar baalt u van?

„Helemaal niet. Ik waardeer de betrokkenheid van mijn vader en ik weet niet beter. Voor mijn vrouw was het in het begin even wennen, maar ook zij gaat er nu heel soepel mee om. Belangrijk is dat een landgoed niet té veel op een commercieel bedrijf gaat lijken. Dan verdwijnt het hart eruit. De emotionele inbreng van mijn vader houdt me scherp.”

Hij loopt u niet voor de voeten?

„Soms wel, maar onze relatie is dusdanig dat ik kan zeggen: „Prima dat je dit vindt, toch doen we het niet.” Dan blijft hij nog een poosje sputteren, maar hij zal de beslissing niet blokkeren. Hij gedraagt zich absoluut niet als bezitter.”

Uw broer heeft hier een paardenpension. Aparte bezigheid voor een dominee.

„Toen hij nog predikant in Maasland was, kreeg hij een sabbatical van een jaar. In die periode wilde hij ook iets praktisch doen. In een vrijkomende pachtboerderij is hij dat paardenpension begonnen. Het wordt gerund door een medewerker, mijn broer geeft op afstand leiding. Mijn zus Lotje, van professie lerares Frans, is in een andere boerderij een bed and breakfast begonnen.”

Naast uw werk hebt u een batterij nevenfuncties. Uit liefhebberij?

„Je rolt er min of meer vanzelf in. Een deel van mijn bestuurlijke functies heeft een relatie met mijn werk hier. Rentmeesterschap is voor mij heel belangrijk, dus ik gedij goed in organisaties met een sociale component.

Op mijn top zat ik in 21 besturen, van zakelijk tot kerkelijk. Zo ben ik voorzitter geweest van de Maatschappij van Welstand, een vereniging voor ondersteuning van het protestantisme. Dat vond ik het leukste bestuur dat ik heb gehad. Het is een kapitaalkrachtige club die geweldige dingen doet. In Noord-Brabant is vrijwel geen protestantse kerk te vinden die geen steun heeft gehad van de Maatschappij van Welstand.

Ook aan de politiek heb ik geroken –ik was voorzitter van het CDA in Geldermalsen–, maar ik heb voor mezelf geconstateerd dat ik daar ongeschikt voor ben. Politiek bestaat voor een groot deel uit gekonkel en eindeloos gediscussieer, daar heb ik niet zo veel mee. Hier kunnen we vandaag iets bedenken wat we morgen uitgevoerd willen hebben. Dan gebeurt het ook. Als je die mentaliteit hebt, zit je in de politiek met kromme tenen.

Het CDA is momenteel een beetje de weg kwijt. Zeker als je midden in een crisis zit, moet je je constructief opstellen. Door zich bij de begrotingsonderhandelingen terug te trekken, heeft het CDA een belangrijke kans laten liggen.

Ik ben jaloers op de achterban van de ChristenUnie en de SGP. Die Van der Staaij is een briljante man met een geweldige humor. In een nabeschouwing op de onderhandelingen kreeg hij voor de televisie de vraag: „Meneer Van der Staaij, wie miste u nog aan tafel?” Zijn antwoord was: „Vrouwen!” Je had de interviewer twintig antwoorden kunnen laten voorspellen, maar dit had er niet bij gezeten.”

Hebt u nog tijd voor uw eerste liefde: het boerenbedrijf?

„Zeker. Ik zit hier nu keurig met mijn jasje aan en mijn das om, maar ik heb ook nog een paar overalls aan de kapstok hangen. Een paar jaar geleden zijn we met een kudde Lakenvelders begonnen. Dat vind ik ontzettend leuke dieren. De man die er zorg voor draagt, help ik graag met het verkampen van de koeien en het selecteren van de pinken.”

Denkt u al na over uw opvolging?

„Zeker, al was het alleen maar omdat mijn zoon het er vaak over heeft, in humoristisch prikkelende zin. „Pa, als ík eenmaal aan het roer sta, dan…” Hij moet nog maar zien of hij echt aan het roer komt. Het is een intelligente jongen, maar hij is nog maar veertien. Bovendien zijn er veertien kinderen in de volgende generatie. Het is niet vanzelfsprekend dat mijn zoon het stokje overneemt. In de agrarische wereld heb ik veel negatieve voorbeelden gezien van boerenzonen die voorbestemd waren om de opvolger van hun vader te worden. Ik zeg altijd: „De beste moet het worden. Dat zou ook iemand van buiten kunnen zijn.”

Als ik dat laatste erbij vermeld, word ik meestal door mijn medewerkers op de vingers getikt. „Dat moet je niet zeggen, de mensen vinden dat niet leuk.” Zeker in deze streek verwacht men dat het beheer van Mariënwaerdt in handen van een Van Verschuer blijft.”

U laat in ieder geval een gezond landgoed achter.

„Zeker, al moet je altijd kritisch naar jezelf blijven. Ook dat hoort bij een calvinistische levensstijl.”*

Levensloop Frans Jacob Albert baron van Verschuer

Frans Jacob Albert baron van Verschuer (1957) studeerde landbouw in Engeland. Sinds 1982 is hij werkzaam op de Heerlijkheid Mariënwaerdt, waaraan hij leidinggeeft. Onder zijn verantwoordelijkheid werd het bijna 1000 hectare grote landgoed omgevormd tot een renderend bedrijf, waar recreatie en duurzaamheid hand in hand gaan. Naast zijn taak op Mariënwaerdt, eigendom van zijn hoogbejaarde vader, heeft de Betuwse baron tal van bestuurlijke functies. Van Verschuer is gehuwd met Nathalie des Tombe. Het echtpaar heeft drie kinderen in de leeftijd van zestien tot twaalf jaar. Het gezin is lid van de hervormde gemeente te Beesd, waar Van Verschuer president-kerkvoogd is.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer