Uitgever Nico de Waal: koopman en dominee in één persoon
UTRECHT. Nico de Waal, directeur van uitgeverij Boekencentrum, is „de koopman en de dominee in één persoon”, stelde dr. A. J. Plaisier donderdag in Utrecht.
De scriba van de Protestantse Kerk in Nederland, tevens commissaris van het Boekencentrum, overhandigde De Waal tijdens een jubileumsymposium de zilveren speld van de Koninklijke Vereniging van het Boekenvak (KVB).
Op 1 april 1988 trad De Waal in dienst bij het Boekencentrum, sinds 1990 is hij directeur. Het jubileumsymposium in de Utrechtse Geertekerk stond in het teken van het thema ”Hoe kleurrijk kan het kerklied zijn”. Kerkmuziek is het grootste onderdeel van De Waals uitgeefpakket. Onder andere het nieuwe Liedboek, dat in mei verscheen, werd uitgegeven onder zijn leiding.
Dichter-predikant dr. A. F. Troost moest de vraag beantwoorden hoe breed het Liedboek mag zijn. Hij speelde met het beeld van de rivier de Waal. „Is de rivier van het Liedboek niet té breed? Als je de hele breedte van de kerk wilt bedienen, gaat dat dan niet ten koste van de kwaliteit en de aanvaardbaarheid?”
Dr. Troost stelde dat aan zo’n breed liedboek niet valt te ontkomen. „De markt bepaalt.” Aanvankelijk was hij zelf sceptisch over de bundel. Maar het is hem meegevallen. „Zo breed is de Waal nu ook weer niet.” En de uitgever? „Nico de Waal blijft smal en slank, als een psalmboek met slechts enige gezangen”, aldus dr. Troost.
Dichter-predikant Sytze de Vries hield een pleidooi voor het zingen van andere vormen dan berijmde strofen. Volgens hem hebben mensen als Ambrosius, Luther en Calvijn deze vorm gebruikt om het volk te activeren en te mobiliseren. Deze „eenzijdige aandacht voor de volkszang” is typerend voor het calvinisme, aldus de dichter. De Liturgische Beweging heeft echter al de oude bronnen „ontstopt” en laten zien dat andere vormen –zoals beurtzang, keerverzen, gezongen ”amen” en acclamaties– Bijbelse wortels hebben.
De Vries stelde blij te zijn dat in het nieuwe Liedboek veel van deze vormen in ere hersteld zijn. Maar hij signaleert nog steeds een „gekke koudwatervrees” bij gemeenteleden voor „alles wat rooms is.” Hij vroeg De Waal daarom zich te blijven bemoeien met het kerklied, „om die koudwatervrees en angst voor roomse smetten weg te spoelen.”
De Zeister predikant dr. Roel Bosch, die betrokken was bij de totstandkoming van het psalmendeel in het Liedboek, vroeg zich af waarom nog steeds een groot aantal psalmen nooit gezongen wordt. „Zijn ze te dwars? Is de melodie te moeilijk?”
Volgens hem worden de psalmen in de gereformeerde traditie vaak gehanteerd vanuit het schema ellende-verlossing-dankbaarheid. „Daarom worden Psalm 23, 42 en 130 vaak gezongen. Maar psalmen waarin het alleen vrede is, passen niet in dat stramien. In Psalm 15 wordt niemand opgetild of gered. Toen ik deze psalm de laatste keer opgaf, vroeg de organist of ik misschien de 1 en de 5 had omgedraaid.”
Roeland Smith en Sergej Visser brachten tijdens het symposium een aantal Psalmen voor Nu ten gehore. Dat project, uitgegeven bij het Boekencentrum, werd De Waals troetelkind genoemd. Maar de collega’s citeerden in hun lied ook een andere uitspraak van hun directeur: „We raken wat kwijt: de oude psalmen. Wie kent nog ”Heer’, ai maak mij Uwe wegen” of het ”Hijgend hert”?”