Quotum SoW-kerken naar beneden bijgesteld
De gereformeerde synode heeft zaterdag de bezwaren verworpen tegen de quotisatieregeling die 23 gemeenten hebben ingediend. Wel besloot de synode -in navolging van de triosynode vrijdagavond- kleine gemeenten tegemoet te komen. Voor alle SoW-kerken geldt nu een gelijk financieel systeem van afdracht (quotum).
Er is sprake van een overgangsregeling voor de gemeenten die met te hoge kosten te maken krijgen in het afdragen van de gelden aan de landelijke kas. De triosynode heeft vrijdagavond de heffingspercentages voor alle SoW-kerken definitief bepaald en naar beneden bijgesteld. De ”Uniforme quotisatieregeling en solidariteitskas” van de drie SoW-kerken, die per 1 januari ingaat, ging oorspronkelijk uit van een heffing van 4,95 procent over de inkomsten en een bedrag van 5 euro per belijdend lid voor de solidariteitskas. Deze percentages zijn nu verlaagd. Het zogeheten kerkrentmeesterlijk quotum, de hoogte van de heffing over de inkomsten, is verlaagd van 4,95 procent naar 4,6 procent. De afdracht van de diaconieën (het diaconaal quotum) is van 7 naar 5,7 procent verlaagd. De 5 euro die elk belijdend lid in de SoW-kerken aan de solidariteitskas moet afdragen, blijft hetzelfde.
De triosynode kwam tegemoet aan bezwaren van met name kleine gemeenten die bijvoorbeeld net een predikantsplaats kunnen betalen. Wanneer een gemeente kan aantonen dat zij niet meer dan 300 belijdende leden en doopleden heeft en de stijging van de heffingsaanslag vergeleken met het voorgaande jaar meer dan 5 procent is, kan zij op verzoek in aanmerking komen voor een reductie van 50 procent op de verhoging tussen de beide heffingsjaren. Deze reductieregeling ten behoeve van kleine gemeenten geldt voor de op te leggen heffingsaanslagen tot en met het jaar 2006. De inning van de verschillende quota (kerkrentmeesterlijk en diaconaal) en de solidariteitskas voor het jaar 2004 zal ook in twee termijnen plaatshebben.
De gereformeerde ds. C. W. Hoek (Zwartsluis) bleef zaterdag met bezwaren zitten, al was hij blij met de tegemoetkoming aan de kleine kerken. Gereformeerde Kerken zullen naar zijn gevoel zwaarder belast worden omdat er per belijdend lid meer inkomsten zijn dan in de Hervormde Kerk. Hij wist ook niet meer welke cijfers hij de laatste tijd moest geloven en verwees naar een uitspraak van Churchill: „Ik geloof in geen enkele statistiek behalve in de door mij vervalste.”
De vastgestelde quotisatie gaat volgens hem „buitengewoon verwoestend” in de Gereformeerde Kerken werken. Hij heeft het gevoel van de „onttakeling” van de GKN, die de PKN worden „binnengeloodst.” Hij was blij met de tegemoetkoming, „maar of je nu in één keer een gifbeker leegdrinkt of per infuus, dat maakt ook niet uit. Het gaat ons om de systematiek van de quotisatie.”
Hij diende een tegenvoorstel in, waarin hij pleitte voor tegemoetkoming aan de revisieverzoeken. Hij voorzag te veel lasten voor de Gereformeerde Kerken, die naar verhouding veel levend geld per lid ontvangen en een veel hoger aantal belijdende leden tellen. Zijn voorstel kreeg slechts negen voorstemmers.
Ds. W. J. W. Scheltens (Lunteren) had bezwaar tegen het van bovenaf opgelegd zijn van de bijdrage aan de solidariteitskas. Deze zou van onderop tot stand moeten komen. Het meeleven met randkerkelijke gemeenten (waarvoor deze regeling met name bedoeld is) is niet in het geding.
Commissierapporteur ouderling D. H. den Blaauwen (Purmerend) zei dat de nieuwe regeling „budgetneutraal” is voor de kerk. Dat was een van de punten waaraan de bezwaarde gemeenten binnen de GKN sterk hechten. Dat ligt anders bij de plaatselijke gemeenten, maar daarvoor is de overgangsregeling gekomen. Hij hekelde fel de zijns inziens onjuiste cijfers in de pers, zoals van ds. C. B. Elsinga. „Als de aanname van een rekensom verkeerd is, dan is de uitkomst ook verkeerd. Het is goed om die cijfers eerst door deskundigen te verifiëren, zodat die gecorrigeerd kunnen worden.”