Dankdag en boetedag
2 Kronieken 28:10
„Bij ulieden zijn schulden tegen de Heere, uw God.”
Nederland was eens de plaats waar de Heere, na veel stromen bloed en de hevigste vervolgingen, het licht op de kandelaar geplaatst heeft. In Nederland was de zetel van de zuiverste waarheid en oprechte godsvrucht. Dáár had de Heere veel van Zijn volk, veel bidders voor land en kerk, veel getrouwe gezanten, die de boetebazuin bliezen op de muren van Sion. Dáár had de Heere Zijn kerk, en om die kerk was Hij ook met ons dierbaar vaderland. Hij had er evenals onder Israël Zijn Mozessen en Jozua’s, Zijn Simsons en Samuëls, Zijn Elia’s en Jeremia’s, Zijn Amossen en Jona’s, Zijn Davids en Salomo’s, Zijn Hizkia’s en Obadja’s.
Nederland was als het ware een afgezonderd en geheiligd volk. En hoe klein dat stipje grond ook is, het was nochtans vaak de schrik van meer dan een van de grootste mogendheden van Europa, en de toevlucht van allen die om de waarheid van elders verbannen waren. Nederland was een land dat als Israël getuigen kon van de almachtige wonderen van de Allerhoogste. Het was de Heere Die aan de legerspitsen voorttrok en Zich vreselijk maakte in het ruim van de baren. Hij deed wonderen in het land van Cham. Hij verloste Nederland als het andere Israël uit de slavernij van de Egyptenaren. Wat staat Nederland schuldig bij God, zoals eens Israël.
G. F. Gezelle Meerburg,
predikant te Almkerk
(”Leerredenen”, 1850)