„Kerk tussen Eem en Vecht zat niet te wachten op hervorming”
„De roep om hervorming van de kerk leefde in de zestiende eeuw niet in het gebied tussen Eem en Vecht,” meent dr. Llewellyn Bogaers.
De kunsthistorica sprak zaterdag tijdens het symposium ”Geuzen en Papen tussen Vecht en Eem”. De bijeenkomst in de Willibrordkerk in Nederhorst den Berg werd gehouden ter gelegenheid van het verschijnen van het boek Geuzen en papen. Katholiek en protestant tussen Vecht en Eem 1550-1800 (uitg. Verloren, Hilversum). Prof. dr. Gerrit Schutte, emeritus hoogleraar geschiedenis van het protestantisme aan de Vrije Universiteit in Amsterdam (VU), overhandigde de eerste exemplaren aan Mgr. dr. Jan de Kok, emeritus hulpbisschop van het aartsbisdom Utrecht en aan Bert van Bokhoven, lid van het moderamen van de Protestantse Kerk.
Die dubbele presentatie paste goed, niet alleen omdat het boek is samengesteld in samenwerking tussen protestanten en rooms-katholieken, maar ook doordat het gebied tussen Vecht en Eem voor een behoorlijk gedeelte rooms-katholiek bleef. De twee hoofdsprekers behoren ook tot twee verschillende kerkgenootschappen: prof. dr. Fred van Lieburg is protestant en dr. Bogaers rooms-katholiek.
Bogaers stelde dat de roep om hervorming van de kerk in de zestiende eeuw niet leefde tussen Vecht en Eem, het gebied in het noorden van de provincie Utrecht en het zuidoosten van Noord-Holland. „Het is een mythe dat velen uitzagen naar een reformatie. De traditionele religie betekende veel voor het overgrote deel van de bevolking daar.” De rooms-katholieke kerk was in die streek volgens haar niet in verval maar speelde juist in op nieuwe dingen, concludeert Bogaars. Ze was pluriform, er bestond een grote saamhorigheid en de aflaat was er niet in tel.
De grote boosdoeners waren volgens Bogaers niet het gewone kerkvolk maar de grote theologen. Ze noemde niet alleen Luther en Calvijn maar ook Erasmus en de landsheer. „Karel V trok de religie in politiek vaarwater, wat velen tegen de borst stuitte. De vluchtelingengemeenten radicaliseerden en zo gingen religie en politiek samen.” Er was volgens haar sprake van een machtsstrijd, die eerder gezien moet worden als een burgeroorlog dan als een godsdienstoorlog.
Ook bestond er, aldus dr. Bogaers, later geen omgangsoecumene tussen rooms-katholieken, die achteruit gezet waren, en protestanten. Ze vindt het niet toevallig dat veel rooms-katholieken zich aansloten bij de patriottenbeweging in de achttiende eeuw. Bovendien zouden de bouwstenen voor de verzuiling in de twintigste eeuw gelegd zijn in de tijd van de achterstelling van de rooms-katholieke kerk.
Van Lieburg gaf in zijn lezing aan dat er in Gooi en Eemland in de zestiende eeuw sterke tegenstellingen bestonden die uitmondden in grillige grenzen tussen plaatsen met een protestantse en met een rooms-katholieke bevolking. Hij zei dat de voorstelling die velen van de invoering van de reformatie hebben –als zou de protestantisering snel en gemakkelijk zijn verlopen– niet klopt. Dat beeld is opgebouwd in de negentiende eeuw. Dergelijke verhalen worden in dit boek ontkracht, stelde de hoogleraar geschiedenis van het protestantisme aan de VU.
Hij wees erop dat na het jaar 1800 ook nog veel is gebeurd op het terrein van de kerkgeschiedenis. Als voorbeeld noemde hij de Huizen, dat werd tot een bolwerk van het orthodoxe calvinisme. Er zou volgens Van Lieburg een nieuw boek kunnen komen over deze tijd met als mogelijke titel: Libertijnen en fijnen.