C. S. Lewis herdacht tijdens CLO-literatuurdag
UTRECHT. Ondanks zijn interesse in de theologie hield C. S. Lewis niet van theologen, en theologen hielden ook niet van hem. Vooral vrijzinnigheid kon hij niet verdragen.
Tijdens de jaarlijkse CLO-literatuurdag, zaterdag in Utrecht, wierp prof. dr. Marcel Sarot nieuw licht op de houding van Lewis ten opzichte van de theologen van zijn tijd. Lewis mocht zijn beschouwingen graag inleiden met de opmerking: „Ik ben natuurlijk geen theoloog, ik ben slechts een amateur.” Zei hij dat alleen om zich tegen kleine foutjes in te dekken, of was het ook een slimme manier om afstand te nemen van de beroepstheologen?
Sarot, hoogleraar fundamentele theologie aan Tilburg University, denkt het laatste. „Niet alleen vindt Lewis dat je beter klassieke theologie kunt lezen dan moderne, zodra hij eigentijdse theologen ter sprake brengt wordt hij vilein. Als hij gevraagd wordt te reageren op het spraakmakende boek ”Honest to God” van bisschop John Robinson –dat het bestaan van God boven of buiten de mens relativeert– wordt hij grof.Hij noemt het „een vorm van prostitutie”, als je op papier zet dat je niet gelooft wat je wél veronderstelt in de liturgie. Wat vrijzinnige theologen beweren is volgens hem een schandaal, het jaagt mensen weg uit de kerk.”
Ondanks zijn bewondering voor Lewis ontdekt Sarot hier „een patroon waar ik niet vrolijk van word. Als je regelmatig meemaakt hoe vrijzinnige theologen neerkijken op de orthodoxie, dan kun je nog wel lachen om Lewis’ beeld van een vrijzinnige bisschop die wit zwart noemt, en hemel en hel door elkaar haalt. Maar hij gaat over de schreef als hij personen aanvalt door hun integriteit aan te tasten. Dat is in strijd met zijn eigen opvattingen.”
In het algemeen schrijft Lewis liever over wat christenen verbindt dan wat hen scheidt. „Daarom is het vreemd dat hij op dit punt zo uit z’n slof schiet. Wat zit hem precies dwars?” Sarot zoekt het antwoord op die vraag in Lewis’ kijk op de vrijzinnigheid: „Voor hem is kritiek op bisschop Robinson geen binnenkerkelijke kritiek, maar kritiek op iemand die de kerk verlaten heeft. Vrijzinnigheid is voor Lewis synoniem met afvalligheid.”
Dat heeft volgens Sarot alles te maken met de vrijzinnige „ontmythologisering” van het geloof. „Voor hun eigen gevoel geven vrijzinnige theologen, als ze het bovennatuurlijke wegredeneren uit het geloof, slechts een antiek wereldbeeld op. Maar voor Lewis is het bovennatuurlijke wezenlijk: het christendom is wat hem betreft de enige religie waaruit je dat niet kunt weghalen.”
Toch neem Lewis soms zelf een vrijheid die hij aan theologen niet gunt, signaleert Sarot. „Ook hij wijkt soms af van wat alle orthodoxe christenen van alle tijden geloofden, bijvoorbeeld in zijn opvattingen over hemel en hel. Wat zijn nu precies de criteria voor het beoordelen van zulke leerstellige ontwikkelingen? Dat is een vraag waarover Lewis zich niet heeft uitgelaten.”
Omdat zijn vijftigste sterfdag deze maand wordt herdacht, stond de CLO-dag deze keer helemaal in het teken van Lewis. Arend Smilde presenteerde zijn nieuwe vertaling van een essaybundel van Lewis, ”De zeebries der eeuwen”, en prof. dr. W. P. Gerritsen, emeritus hoogleraar middeleeuwse letterkunde aan de Universiteit Utrecht, sprak over Lewis als literatuurhistoricus.
Hij schetste de manier waarop Lewis het oude, pre-copernicaanse wereldbeeld tot leven wist te wekken: een harmonieus universum, vol van licht en geluid, waarin de sterren aan het hemelgewelf schitteren en de planeten hun vaste banen gaan, elk door een eigen engel bestuurd – een universum waarin slechts het middelpunt, de aarde, in duisternis verzonken ligt. „Dat is een voorbeeld van zijn vermogen een welhaast tot fossiel geworden erfstuk in ons historische bewustzijn terug te roepen als bezield product van menselijke verbeeldingskracht. Voor mij behoort hij tot de grote literatuurhistorici van de twintigste eeuw, naast Ernst Robert Curtius en Erich Auerbach.”
Maar Gerritsen vraagt ook aandacht voor Lewis’ kinderboekenreeks. Of de lezers zich de diepere boodschap van de Narnia-verhalen altijd bewust zijn, is wat hem betreft de vraag. Maar de verhalen zetten aan tot nadenken over goed en kwaad, leven en dood. „Het is niet Lewis’ geringste verdienste de westerse literatuur te hebben verrijkt met een reeks kinderboeken van klassieke signatuur.”
Bart Jan Spruyt vergelijkt Lewis met Stoner, de hoofdpersoon uit de gelijknamige roman van John Williams. Allebei beschouwt hij ze als „old western men”, woordvoerders van een klassieke cultuur waarvan wij inmiddels door een brede kloof gescheiden zijn, vreemdelingen in hun eigen tijd. Maar een verschil is er ook: het leven van Stoner staat in het teken van vergeefsheid, terwijl Lewis leeft vanuit het verlangen: „Het verlangen is de zetel waarop slechts één kan plaatsnemen. En als de natuur niets voor niets maakt, dan moet die Ene die op deze stoel kan plaatsnemen bestaan. In de natuur is alles er voor niets, of is er niets voor niets. Daarmee is volgens mij het verschil aangegeven tussen de levens- en wereldbeschouwing van Stoner en Lewis.”
De blijvende populariteit van Lewis heeft dan ook volgens Spruyt vooral te maken met „de boodschap over het leven dat een diepe zin heeft, omdat niets voor niets is, zodat onze verlangens niet in tragische resignatie hoeven te eindigen. De ongeschiktheid, met Stoner, om gelukkig te zijn, is juist ook de geschiktheid om, met Lewis, gelukkig te worden.”