Commentaar: De doden gedenken
Geen enkele rechtgeaarde protestant zal zich vandaag er iets aan gelegen laten liggen dat rooms-katholieken deze zaterdag Allerzielen houden. En terecht. De gedachte om jaarlijks op 2 november extra te bidden voor de zielen die nog in het vagevuur verkeren zodat hun bevrijdingsuur sneller komt, is ontsproten aan de bron “Dwaling en bijgeloof”. Gelukkig maar dat de reformatie daar korte metten mee heeft gemaakt. Daarom vandaag geen extra protestantse diensten waarin wordt stilgestaan bij de gestorvenen.
Evenzo hebben gereformeerde predikanten en kerkelijke vergaderingen in het verleden bij herhaling gewaarschuwd tegen lijkpredikatiën. Het bezwaar was dat zij veelal het karakter droegen van lofreden op de grote daden van de gestorvene. De preek was vaak meer tot eer van de gestorven mens dan van de levende God. In een rouwdienst dient een woord voor de levenden te worden gesproken, de boodschap van het Levende Woord.
En toch is er iets voor te zeggen om met een zekere regelmaat stil te staan bij de doden. Niet om hen te vereren; niet om te bidden voor hun zielenheil. Er zijn andere redenen voor een herdenken van hen die zijn heengegaan.
De eerste is dat hun sterven mensen bepaalt bij het harde gegeven dat zij ook eens zelf de weg van alle vlees zullen gaan. Dat op zich al is in onze samenleving niet overbodig. De in 1980 overleden theoloog Buskes zei al bijna een halve eeuw geleden: „Ik ben zo dwaas te geloven dat het kerkhof een leugen is.” Dat is er sindsdien niet beter op geworden. Zeker in onze tijd, waar mensen alleen nog maar geloven in het leven voor de dood, is het nodig bij herhaling te beseffen dat het de mens gezet is te sterven.
Tweede reden is dat met het gedenken van de doden het besef levend gehouden kan worden dat wij, als mensen van deze moderne tijd, staan op de schouders van het voorgeslacht. Onze tijd is veel verschuldigd aan voorgaande generaties. Dat besef, dat samenhangt met een historisch bewustzijn, is van belang om de eigen trots over hetgeen wij bereikt hebben te temperen. Voor eigenwaan is dan geen plaats. Velen die nu carrière hebben gemaakt, komen uit families waar vroeger met hard werken een eenvoudig ambacht werd uitgeoefend. Zonder voorouders kon deze tijd met alle verworvenheden niet zijn zoals hij is. Daarom is het nuttig om met dankbaarheid te denken aan het voorgeslacht, zonder te vervallen in heldenverering.
Dat laatste is ook belangrijk. Ieder die graaft in de geschiedenis van zijn eigen familie zal constateren dat de zonde al eeuwenlang in de genen zit. In bijna elke stamboom zijn namen te vinden van mensen die leefden in uitbrekende zonden. Ook dat behoedt mensen voor de gedachte dat ze uit een goede familie komen.
Denken aan de doden kan geen kwaad. Het mag zeker geen leeg ritueel worden. Maar het heeft zin omdat men daardoor de eigen kleinheid en betrekkelijkheid gaat beseffen. En dat is nodig. Ieder mens, of hij nu groot is of klein, is maar een nietige, zondige sterveling.