Dit was de plicht van de overgeblevenen van Juda en Benjamin. Zij moeten hun wegen onderzoeken en doorzoeken en wederkeren tot de Heere. Dit zal ook ons werk moeten zijn, geliefden, alle dagen van ons leven en in het bijzonder in deze tijden van droogte. Stel u dan ook voor dat de Heere ons nu allen toeroept, gelijk eertijds de Joden door de mond van Jeremia. Laat ons deze tekst in de kracht des Heeren trachten te gehoorzamen, meer dan voorheen is geschied.Ik zal dan trachten als uw herder en leraar u allen voor te gaan. Volg mij dan ook. Laat ons dit nu doen op deze dag en ook als we straks thuiskomen. God verplicht ons ertoe door de mond van Jeremia, gelijk u allen door de mond van mij, als Zijn dienstknecht, die ook van Godswege u dit toeroept.

Maar helaas! Hoe wordt dit alles door velen onder ons verwaarloosd, zowel het onderzoeken van hun wegen als het wederkeren. Hoe weinigen maken werk van het onderzoeken van hun wegen. Is er één werk in het geestelijke te betrachten tot heil van zijn ziel waaraan de natuurlijke mens niet wil en wat hij verwaarloost, dan is het wel dit gewichtige, nodige en nuttige werk. Hiertoe heeft men, met de Joden, geen lust. Men wil zijn wegen niet kennen uit vrees dat men dan al te zeer ontroerd zal worden en zijn zondige lust niet meer zal kunnen volgen.

Johannes Stulen, predikant te Hoornaar (Het betamelijk gedrag in bekommerde tijden, 1744)