Ex-kankerpatiënt Martine: Ik voel me gedragen
Een klein litteken in haar hals en een groter exemplaar op haar rechterbeen herinneren aan de doodsbedreigende ziekte waar Martine de Wit (19) uit Bleskensgraaf op haar 13e aan leed. Ook vanbinnen is ze er niet zonder kleerscheuren van afgekomen, blijkt uit haar deze maand verschenen boek ”Een wolk in mijn been” „Toch had ik de kanker in sommige opzichten niet willen missen, hoe gek dat ook klinkt.”
Ze heeft vakantie deze week, maar verveelt zich geen moment. De tiener is druk bezig met haar studie communicatie. Verder houdt ze een weblog bij en geeft ze geregeld presentaties rond het verschijnen van haar boek. Tel daarbij op haar sociale leven, en het beeld van een energieke, zonnige tiener is compleet. Toch draagt Martine daarnaast altijd de herinneringen aan de kanker als een schaduw mee.
In haar boek beschrijft ze hoe haar leven als jonge tiener op zijn kop werd gezet nadat ze tijdens een zomervakantie bij haar grootouders in Katwijk aan Zee vreemde pijnklachten kreeg aan haar knie.
Hé, wat raar! Ik kan niet op mijn knieën zitten… Mijn rechterknie wil niet meer helemaal buigen. Maar ja, de zee bij oma was ook zó wild! En we hebben daarna nog een lange wandeling gemaakt… Ik had natuurlijk kunnen bedenken dat ik daar spierpijn van zou krijgen.
Als de pijn in de loop van de vakantie alleen maar erger wordt, gaat Martine met haar ouders naar de huisarts. Ook die denkt in eerste instantie aan een verdraaide knie. Maar de pijn houdt aan. Er zit niets anders op dan een röntgenfoto te laten maken in het ziekenhuis, en vervolgens een MRI-scan.
Op het scherm verschijnt een scan met twee benen. (…) „Hé”, lach ik, „er zit een wolk in mijn been!” Mama lacht niet. De dokter lacht niet. Dan lach ik ook niet meer. (…) „Martine, ik kan niet zeggen dat je geen kanker hebt…” (…) „Kan je eraan sterven?” vraag ik de dokter. Dokter Van Dam kijkt me aan, en zegt: „Ja Martine, dat kan.”
Martine blijkt een zeldzame vorm van botkanker te hebben en wordt al snel opgenomen in het ziekenhuis voor de eerste chemotherapie.
Voorzichtig wordt het koelboxje geopend en dan zie ik voor het eerst de zak met chemo. Het is een feloranje vloeistof. Dát is dus het spul dat mij beter gaat maken, dat mij ziek gaat maken, dat ervoor gaat zorgen dat ik mijn haar verlies, dat ervoor gaat zorgen dat ik dankbaar zal zijn met het effect, dat ervoor gaat zorgen dat ik huil en dat mijn hart scheurt.
De ziekte kleurt haar wereld zwart. Bijvoorbeeld op momenten dat ze te misselijk is om bezoek te ontvangen. Of als ze voor het eerst in de spiegel kijkt naar haar kale hoofd. Als ze zo veel is afgevallen dat ze met een hart vol paniek een sonde door moet slikken om toch genoeg voeding binnen te krijgen. Als ze een infectie krijgt en op het randje van de dood komt te liggen. Als ze hevige bloedneuzen heeft, die lang aanhouden; één keer zo lang dat het bloeden alleen gestopt kan worden door de wondjes dicht te branden.
God is Degene Die haar door al de moeilijke momenten heen helpt, weet Martine gedurende deze zware tijd.
Samen lezen we Psalm 118. Wat een bijzondere en mooie psalm! Het laatste stukje onrust verdwijnt. Wat er ook gaat gebeuren vandaag, ik voel me geborgen en gedragen door de Heere.
Martine wordt langzaam maar zeker weer beter. De kanker verdwijnt uit haar lichaam en ze kan stapje voor stapje haar school weer oppakken. Inmiddels, vijf jaar later, is ze zelfs schoon verklaard: de kankercellen zijn uit haar lichaam verdwenen. Een wonder, vindt ze nog elke dag.
Haar doel met het boek? „Lezers te laten zien hoe goed God is. Hij is niet alleen dichtbij als het makkelijk gaat, maar juist ook in moeilijke periodes. Het loopt Hem nooit uit de hand.”
Emoties
Haar boek heeft nog een tweede doel, zegt ze: „Ik hoop dat mensen die ook met kanker te maken hebben zich in mijn verhaal herkennen en er steun aan hebben.”
Die herkenning en steun zijn belangrijk, weet Martine uit ervaring. Tijdens haar ziekte kreeg ze alle mogelijke hulp van de mensen om haar heen. Toch was er niemand die haar volledig kon begrijpen, omdat geen mens in de huid van Martine kon kruipen. „Pas toen ik mijn boek aan het schrijven was, merkte ik hoeveel emotie ik nog bij sommige passages voelde. Soms beleefde ik alles in mijn hoofd opnieuw. Daar werd ik dan zo moe van dat ik pas na twee dagen weer verder kon gaan met schrijven.”
Een belangrijk en moeilijk element in het schrijfproces was ook het benoemen van haar ervaringen na de kanker. „Ik heb getwijfeld of ik er wel aan zou beginnen, zo lastig vond ik het. Ik was bang om opnieuw in die donkere tijd terecht te komen.”
Iedere keer als ik naar de winkel ga of buiten een rondje ga lopen, vragen allemaal mensen aan me hoe het nu gaat. En op zich is dat niet erg, maar ik wil er gewoon niet meer aan denken!
(…)
Veel mensen hebben bewondering voor mij omdat ik zo dapper was. Als ze dat zeggen, lach ik maar wat. Maar ik zou zó graag even willen stoppen met dapper zijn… Even héél hard bij iemand uithuilen…”
(…)
Ik vergeleek mij continu met iemand die overleden zou zijn aan kanker. Dus daarom zei ik tegen mezelf: Wat zeur ik nu? Je leeft! Je hebt geen recht van spreken. Maar ondertussen voelde ik me niet gelukkig, onbegrepen en in de war.
Omdat Martine in de knoop zit met zichzelf en er moeite mee heeft om haar leven weer op te bouwen, zoekt ze hulp bij de psycholoog. Beetje bij beetje gaat ze vervolgens ook psychisch vooruit. Ze leert te leven met de wetenschap dat ze door een prothese in haar been nooit meer zal kunnen rennen, vaak pijn zal blijven houden en altijd erg voorzichtig zal moeten zijn. „Ik mag bijvoorbeeld geen sporten doen waarbij ik kan vallen, heb een elektrische fiets om mijn prothese te ontzien en kan mijn been niet helemaal buigen. Je kunt mijn prothese vergelijken met het scharnier van een houten deur die niet helemaal open kan. Als je toch tegen zo’n deur blijft duwen, versplintert het hout, maar niet het scharnier. Dat is bij mijn been ook zo: mijn eigen bot zou versplinteren, terwijl de prothese heel zou blijven.”
Ook heeft ze moeten accepteren dat de kanker nog altijd terug kan komen. „Daarom moet ik elk halfjaar op controle komen. Ik ben nu vijf jaar schoon. Hoe langer ik schoon ben, des te kleiner de kans dat het terugkomt. Maar dat is nog altijd meer kans dan bij mensen die geen kanker hebben gehad.”
Ze is er niet veel mee bezig, zegt ze, met angst voor de toekomst. Liever leeft ze bij de dag, in afhankelijkheid van God. „Je weet nooit wat er gebeurt als je ouder wordt. Ik zou ook hartproblemen kunnen krijgen door de chemo’s, maar daar wil ik me ook niet druk over maken. Alleen als ik soms pijn in mijn been heb die ik niet goed thuis kan brengen, voel ik me niet fijn. Dan wil ik het liefst meteen een röntgenfoto laten maken.”
Om de littekens op haar lichaam maalt ze niet. „Daar ben ik juist trots op”, zegt ze. „Als je aan de Olympische Spelen meedoet, krijg je een medaille, en ik kreeg voor mijn strijd een litteken.”
Wel is er in haar hart nog een donker plekje als ze denkt aan de leeftijdsgenoten die de kanker niet overleefd hebben. Vooral ook als ze bedenkt dat haar hetzelfde had kunnen overkomen. „Zij hebben dezelfde strijd gevoerd als ik, tegen dezelfde vijand. Zij hebben niet minder hard gevochten dan ik. Als ik dat bedenk, ben ik extra dankbaar dat ik nog leef.”
Ze ziet het leven als een geschenk van God, waarin ze de kans krijgt om te vertellen hoe goed de Heere is. „Wat dat betreft had ik de kanker niet willen missen, hoe gek dat misschien ook klinkt. Zoals God de Israëlieten met een omweg naar het beloofde land gebracht heeft om hun over Hem te leren, zo is de kanker mijn omweg geweest om van Hem te leren. Ik besef dat ik niet leef om het zo prettig mogelijk te hebben op aarde, maar om zo veel mogelijk mensen in Zijn Koninkrijk te brengen. Voor ons, aardsgerichte mensen, lijkt het leven soms via een omweg te gaan, maar voor God gaat het recht op Zijn doel af. En uiteindelijk is Zijn doel belangrijker dan dat van ons.”
www.facebook.com/eenwolkinmijnbeen.
Boekgegevens
”Een wolk in mijn been”, Martine de Wit; uitg. De Banier, Apeldoorn, 2013; ISBN 978 90 336 0397 6; 288 blz.; € 14,95.