Kerk & religie

Aflaathandel in Jüterbog zette Luther op scherp

Een van de bekendste gebeurtenissen uit de kerkgeschiedenis is dat Maarten Luther op 31 oktober 1517 zijn 95 stellingen aan de deur van de Slotkapel te Wittenberg spijkerde en daarmee de Rooms-Katholieke Kerk op haar fundamenten deed schudden.

Dr. M. Kagchelland
29 October 2013 11:21Gewijzigd op 15 November 2020 06:41
Standbeeld van Luther in Berlijn. Beeld Fotolia
Standbeeld van Luther in Berlijn. Beeld Fotolia

Veel minder bekend is dat de directe aanleiding voor Luthers optreden lag in het circa 40 kilometer ten noordoosten van Wittenberg gelegen Jüterbog. Dit stadje in de deelstaat Brandenburg is het toneel geweest van een aantal opmerkelijke gebeurtenissen in de vroegreformatorische tijd.

In het jaar 1174 verleende de aartsbisschop van Maagdenburg stadsrechten aan Jüterbog. Hij stond de bewoners van de kleine plaats ten oosten van de rivier de Elbe toe om voortaan zelf belangrijke beslissingen op economisch en politiek gebied te nemen. Zo kon deze buitenpost van het aartsbisdom Maagdenburg zich ontwikkelen als handelscentrum tussen de mark Brandenburg en het keurvorstendom Saksen. In april 1517 streek de aflaatprediker Johann Tetzel in Jüterbog neer en werd de stad voor enige tijd een belangrijk centrum van de aflaathandel.

Vagevuur

Het vagevuur is in de rooms-katholieke voorstelling de naam van het oord waar de zielen na de dood gestraft worden, waarna ze gereinigd door het vuur in de hemel komen. De begane zonden zijn al wel vergeven door de biecht of door oprecht berouw, maar voor de schuld die aan de zonde kleeft, moet nog geboet worden.

Aflaat is het kwijtschelden van tijdelijke straffen op aarde of in het vagevuur. De grondslag van de aflaat is de ”schat van de kerk”. Dit is een overmaat aan genade die Jezus en de martelaren door hun lijden verworven hebben. De pausen hadden daarmee de beschikking over een voorraad aan genade, waarmee voor alle zonden ”betaald” kon worden.

Sinds de veertiende eeuw raakte de opvatting dat met behulp van aflaten ook de zielen van overledenen in het vagevuur geholpen konden worden, snel verbreid. De praktijk van de aflaatverlening had niet alleen invloed op het godsdienstige en sociale leven, maar had ook een economisch aspect, aangezien aflaten te koop waren.

Geldkist

In zijn geschrift ”Wider Hans Worst” (1541) schrijft Luther dat in 1517 veel inwoners van Wittenberg naar Jüterbog, Zerbst en andere plaatsen in de omgeving gingen om te luisteren naar Tetzels preken en om aflaten te kopen. De aflaatprediker deed onder meer de bekende uitspraak: „Zodra het muntje in het kistje klinkt, het zieltje in de hemel springt.” Gedurende zijn verblijf in Jüterbog verbleef Tetzel in een kapel van de Sint-Hedwigskerk.

In de doopkapel van de Nikolaikerk in Jüterbog bevindt zich nog altijd de ”Tetzelkasten” (de Tetzelkist). Vermoedelijk behoorde deze dertiende-eeuwse geldkist destijds al tot de inventaris van de Nikolaikerk en gebruikte Tetzel hem om de opbrengst van de aflaathandel in te bewaren.

Over Tetzel en deze geldkist heeft de Duitse schrijver Theodor Fontane in het vierde deel van zijn ”Wanderungen durch die Mark Brandenburg” (1882) een oud verhaal opgetekend dat een uiterste consequentie van de aflaathandel benadrukt: iemand kon een vrijbrief voor het begaan van misdaden kopen!

In dat verhaal trok Tetzel op een dag over een berg op de Golmheide tussen Jüterbog en Trebbin. Daar werd hij overvallen door Hans von Hake, de eigenaar van het slot in het dichtbij gelegen Stülpe. Terwijl Von Hake de aflaatkramer honend te kennen gaf dat hij de dag tevoren een aflaat voor toekomstige zonden bij hem had gekocht, beroofde hij hem van al zijn geld. Tetzels lege geldkist liet hij de berg afrollen.

Schuld aflossen

In Wittenberg heeft Tetzel geen aflaatpreken gehouden, omdat de Saksische vorsten in 1517 besloten hadden om de handel in aflaten in hun gebieden niet toe te staan. Jüterbog viel in kerkelijk opzicht onder de jurisdictie van Albrecht van Brandenburg, aartsbisschop van Maagdenburg en Mainz. Voor deze kerkvorst was de aflaathandel een gemakkelijke manier om de schuld af te lossen die hij bij de Augsburgse bankiersfamilie Fugger gemaakt had om zijn aartsbisdommen te verwerven. Hij had in het geheim met paus Leo X afgesproken dat de helft van de opbrengst van de aflaathandel in de onder hem ressorterende gebieden hem persoonlijk zou toevallen, de andere helft was bestemd voor de bouw van de Sint-Pieterskerk in Rome. De ervaren aflaatprediker Tetzel trad in dienst bij de aartsbisschop.

Toen het effect van de aflaathandel ook in Wittenberg merkbaar werd, publiceerde Luther zijn 95 stellingen tegen de aflaathandel. Hij werd als biechtvader herhaaldelijk geconfronteerd met mensen die hun zonden kwamen opbiechten en daarna hun aflaatbrieven lieten zien. Hij kon hun dan geen boetedoening opleggen, omdat deze was afgekocht.

Ontvankelijke burgerij

Terwijl de leiders van de Rooms-Katholieke Kerk Luthers ideeën afwezen of hier onzeker over waren, stond de moderne en voor nieuwe religieuze stromingen gevoelige burgerij van Jüterbog reeds in 1519 achter Luthers opvattingen. Dat de Reformatie in deze stad zo snel ingang vond, kwam ook doordat veel zonen uit vooraanstaande Jüterbogse families in Wittenberg studeerden en daar met Luthers leer in aanraking kwamen. Omdat men ernstige twijfels had over de aflaathandel vroeg het stadsbestuur Luther om hulp. In het voorjaar van 1519 stuurde deze zijn leerling en vertrouweling Franz Günther naar Jüterbog, die daar de reformatorische opvattingen krachtdadig begon te verbreiden.

Günther kreeg te maken met de in de stad gevestigde franciscanen. De loop van de gebeurtenissen valt te reconstrueren uit een tweetal berichten van de franciscaan Bernard Dappen. Het ene bericht stuurde hij op 4 mei 1519 aan Jakob Gropper, de bisschoppelijke generaal-vicaris, het andere een dag later aan Hieronymus Schulze, de bisschop van Brandenburg. De franciscanen hielden de prediker uit de school van Luther scherp in de gaten –er liep in Rome immers een proces wegens ketterij tegen Luther– en zagen al snel reden om hem bij de verantwoordelijke bisschop aan te klagen.

Uit de berichten valt te vernemen dat Dappen zich er onder meer over beklaagde dat Günther preekte dat de pauselijke aflaat verwerpelijk is. Na volgende klachten maande de bisschop Günther tot matiging en gaf hem waarschijnlijk het advies om tijdelijk niet te preken, in de hoop dat de gemoederen zouden bedaren.

Kanselstrijd

Het tegendeel was het geval. Als plaatsvervanger kwam Thomas Müntzer uit Wittenberg (Dappen spreekt van „een andere magister van dezelfde sekte.”) Müntzer pleitte voor een hervorming van de Rooms-Katholieke Kerk op allerlei fronten en schijnt op nog scherpere toon gepreekt te hebben dan Günther. Müntzers optreden zette de franciscanen nog verder op scherp, temeer daar hun pogingen om door tegenpreken de reformatorische invloeden in te dammen geen enkel effect hadden.

Met Pasen 1519 kwam het tussen de franciscanen en Müntzer tot een regelrechte kanselstrijd. De strijdende partijen beluisterden elkaars preken en bekritiseerden die in volgende kerkdiensten vanaf de kansel. Toen de franciscanen het effect van de reformatorische prediking op de Jüterbogse kerkgangers bemerkten, verweten ze Günther en Müntzer dat ze de christelijke eenheid verstoorden, de Rooms-Katholieke Kerk spleten en ervoor zorgden dat het volk zijn eerbied voor de paus verloor.

Half mei raakte Luther op de hoogte van Dappens berichten en vernam hieruit dat de franciscanen hem voor het optreden van Günther en Müntzer verantwoordelijk hielden. Op 15 mei richtte de reformator zich per brief tot de Jüterbogse franciscanen. In dit schrijven verdedigt hij zijn beide geestverwanten, verwijt hij de franciscanen theologische onkunde en dreigt hij de berichten voorzien van een weerlegging te publiceren, als ze hun aantijgingen niet herroepen en zijn naam niet zuiveren.

Na het dispuut te Leipzig in juli 1519, waar Luther een twistgesprek voerde met Johann Eck, hoogleraar te Ingolstadt, barstte er een pennenstrijd los tussen beide theologen. Eck verdedigde de Jüterbogse franciscanen en publiceerde ondertussen Dappens berichten onder de titel ”Articuli (…) contra Luteranos” (Artikelen (…) tegen de lutheranen). In de titel van deze publicatie worden de vertegenwoordigers van de Reformatie voor het eerst aangeduid als lutheranen en wel in negatieve zin.

Vrije godsdienstuitoefening

Dappens berichten hebben niet het door hem gewenste gevolg gehad. Bisschop Schulze vreesde dat hard ingrijpen de eenheid van de kerk in gevaar zou brengen. Kort na Pasen 1519 verliet Müntzer Jüterbog, waarna Günther zijn werk als prediker voortzette tot de nazomer van dat jaar. In 1520 stuurde Luther Paulus von Rhoda als prediker naar Jüterbog. Vanwege het dreigement van aartsbisschop Albrecht van Brandenburg dat hij het stadje zijn zelfstandigheid op het gebied van de rechtspraak zou ontnemen, week Von Rhoda uit naar het Saksische Oehna, waarheen veel Jüterbogse kerkgangers hem volgden.

Na het ontvangen van een som geld stond de aartsbisschop het in 1528 toe dat de lutherse predikant Thomas Schneidewein in Jüterbog aan het werk ging. Nadat er in 1540 nogmaals een aanzienlijk geldbedrag aan Albrecht van Brandenburg was betaald, kreeg Jüterbog het recht op vrije godsdienstuitoefening.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer