Ds. P. L. D. Visser: Nationale synode geen alternatief voor werkelijke eenheid
Vijf predikanten reageren in de aanloop naar de nationale synode, die vrijdag en zaterdag in Dordrecht wordt gehouden, op zeven vragen van prof. dr. A. van de Beek over kerkelijke eenheid die hij eerder in deze krant poneerde (RD 21-9). Vandaag het laatste deel in een vijfdelige serie: ds. P. L. D. Visser, hoofdredacteur van het christelijke gereformeerde kerkblad De Wekker.
Wat betekent het voor ons als we anderen, met wie we samen christen zijn, beschouwen als behorend tot de ene gemeenschap van Christus?
Gaat het om ”anderen” die zich in alles willen laten gezeggen door de Schriften? Laten zij zich misschien kennen als gereformeerde christenen, die zich verbonden weten aan de belijdenis van de Reformatie? Of gaat het om mensen die zich christen noemen, maar dat op een vrijzinnige manier invullen? In de Reformatie was dit type vragen ook actueel en werd er in de NGB art. 29 aandacht gegeven aan de kenmerken van de ware kerk en de ware christenen.
Nu realiseer ik me maar al te goed dat er toegewijde christenen zijn die niet binnen het gereformeerde spectrum vallen. Ik denk aan groten in het koninkrijk van God zoals de in de gereformeerde gezindte breed gewaardeerde baptisten John Bunyan en Charles H. Spurgeon. Ook herinner ik mij een oorlogsverhaal van een degelijke gereformeerde dominee die in het concentratiekamp een toegewijde broeder in Christus ontmoette. Ze hadden buitengewoon veel steun aan elkaar; de één predikant, de ander rooms-katholiek priester.
Dat besef maakt, staande in een seculiere samenleving, dat ik dankbaar ben als ik iemand tegenkom die de God van de Bijbel vreest, Christus kent en door de Heilige Geest leeft. Met zo’n zuster of broeder zal ik met vreugde bidden en optrekken. Wanneer het echter gaat om een kerkelijk geordend samenleven, zullen de oude vragen boven komen die het kerkelijk leven altijd vergezellen en, helaas, vaak verscheuren.
Kunnen we onze eigen godsdienstige identiteit formuleren? Wat is het veilige huis waarin we wonen en waar hebben we vaste grond onder de voeten?
Buiten Christus is er geen veilig huis voorhanden. Wel ben ik verknocht aan een klassieke eredienst, een gedegen catechese, een eerbiedige avondmaalsviering met voorbereiding, de doop als teken van het verbond, een stijlvolle kerkenraad en gemeente, trouw aan de gereformeerde belijdenis, een Schriftuurlijk-bevindelijke prediking, om maar eens wat zaken van verschillend niveau te noemen.
Wat is de identiteit van een christen?
Die identiteit kan niet anders dan in de geloofsverbinding met Christus gelegen zijn, Die wij door het geloof omhelzen (NGB art. 22).
Zijn we bereid om alles wat we onder de tweede vraag hebben genoemd (en hadden moeten noemen, maar verzwegen) op te geven als het anders is dan wat we antwoordden op de derde vraag?
Wanneer ik met andere christenen leef van Zijn genade, dan kan er ten diepste geen scheiding meer zijn: „als iemand in Christus is, is hij een nieuwe schepping” (2 Kor.5: 17).
Zijn we bereid om elkaar de broederhand te geven als we onderlinge overeenkomsten ontdekken?
Zeker: „als ik de liefde niet had…” (1 Kor. 13).
Hoe geven we die onderlinge overeenkomst in onze tijd ruimhartig organisatorisch gestalte?
Zelf denk ik daarbij aan het model van concentrische cirkels. Gemeenten van het eigen kerkverband liggen in de binnenste cirkel. Andere gemeenten uit gereformeerde denominaties en modaliteiten liggen in de cirkel eromheen. In de buitenste cirkel liggen kerkverbanden waarmee de minste affiniteit is. Hoe dichter kerken bij de binnenste cirkel liggen, hoe intensiever de kerkelijke samenwerking kan zijn. Wat betreft de nationale synode: die kanaliseert veel onvrede van christenen over de huidige kerkelijke versnippering en doet ook een appel op ons kerkelijk geweten. Maar de nationale synode kan geen alternatief zijn voor een werkelijke, kerkelijke eenheid.
De diverse kerkverbanden van gereformeerd belijden hebben de dure plicht om elkaar kerkelijk te zoeken en niet te blijven steken in een ”oecumene van het hart”. Als kerken die veel en graag spreken over ”Schrift en belijdenis” zouden we bij uitstek ernst moeten maken met Christus’ bede om eenheid.
Wat betekent het te leven uit de ene verkondiging van de opgestane Christus, in de ene doop en in het breken van het ene brood? En wat betekent het voor ons om aan Jezus over te laten hoe het met de anderen zit – en om achter Petrus aan te lopen, ook als die de verkeerde vragen stelt?
Leven uit Christus, de „Eerstgeborene van heel de schepping” (Kol. 1:15), een zijn in de ene doop en in het breken van het ene brood maakt dat een christen nooit provincialistisch kan zijn. Wij zijn via Christus verbonden met de kerk van alle tijden en plaatsen, verbonden ook met de toekomst van Christus, de herschepping. Daar past nooit een hang naar akatholiek isolement bij.