Trouw-redacteur Hakkenes brak familietraditie door zoon niet te dopen
Ineens lag-ie er, dé vraag. Het was zijn vader die hem stelde, terwijl hij bewonderend zijn kleinkind in de wieg in zich opnam – zijn eerste. „Gaan jullie hem ook laten dopen?”
Emiel Hakkenes (1977), die nog maar zelden een kerkdienst bijwoonde, wist het: dit was geen vrijblijvende vraag. „Hier stond meer op het spel.”
„Ik moet kleur bekennen, een positie innemen. Het lijkt wel alsof ik me hier, op sokken tussen de wieg en de commode, en terwijl slaapgebrek en adrenaline om voorrang vechten, dien te verhouden tot minstens twee eeuwen religieuze familietraditie: kerkgang, bidden voor het eten en bijbellezen erna, trouwen in de kerk, je kind laten dopen.
Mijn moeder streelt haar kleinzoon over zijn babyzachte wang.
„Het schijnt”, zegt mijn vader als ik stil blijf, „dat als je je kind niet wilt laten dopen, dat je het in plaats daarvan ook kunt opdragen. Misschien doen ze dat hier ook wel.”
„Ik weet het niet”, zeg ik.”
Hun kleinzoon wordt níét gedoopt.
Ruim drie jaar later ligt er een boek waarin Hakkenes, chef van de redactie religie & filosofie bij dagblad Trouw, beschrijft „hoe het geloof uit een familie verdween.” ”God van de gewone mensen” heet het (uitg. Thomas Rap, Amsterdam, € 18,90).
Want dat waren ze, zegt hij aan een tafeltje in het restaurant van het sfeerrijke Lloyd Hotel in Amsterdam. Aan gene zijde van het spoor bevinden zich de burelen van Trouw. „Gewone mensen. Mijn voorgeslacht bestond uit ambachtslieden, kleermakers, timmermannen, voor wie het geloof eigenlijk iets vanzelfsprekends was.”
In zijn jongste publicatie –in 2008 verscheen ”Achter de schermen van de PKN”– verweeft de journalist zijn familiegeschiedenis met de historie van de Gereformeerde Kerken in Nederland, het kerkverband waarbinnen hij gedoopt en grootgebracht werd. „Duizend zondagen zat ik met mijn ouders in die kerk”, noteerde Hakkenes, „gewoontegetrouw, totdat ik ging studeren in de stad. Mijn leven verplaatste zich” – van het Drentse dorp Gieten naar Groningen.
”God van de gewone mensen” heeft iets weg van bestsellers als ”De gereformeerden” van Agnes Amelink (2001), ”Het pauperparadijs” van Suzanna Jansen (2008) en Frank Westermans ”De graanrepubliek” (1999), boeken waarin geschiedenis en persoonlijke elementen samen opgaan. „Door hen heb ik me inderdaad laten inspireren”, zegt hij. „Jansens ”Pauperparadijs” vond ik prachtig. Het speelt zich ook een beetje in dezelfde omgeving af, Veenhuizen, Drenthe. En al lezend dacht ik soms: Dit zou ik ook kunnen.”
Zegt u daarmee dat dit een gemakkelijk genre is?
„Dat niet zozeer. Wel dat de stijl me aansprak. Deze boeken gaven, denk ik, iets van herkenning, hebben me over een drempel heen geholpen. Al heb ik niet een soort kopie willen schrijven. Wat trouwens Frank Westerman betreft: het lijkt me fantastisch als je van het schrijven van zulke boeken kunt leven.”
U blijkt rooms-katholieke wortels te hebben, af te stammen van een infanterist uit Münsterland, Jan Warner.
„Dat was een leuke ontdekking, ja. Vooral omdat in onze familie het verhaal gaat dat we zo’n beetje sinds Adam gereformeerd zijn. Niet dus. Ik blijk, via Harmannus Hakkenes, een buitenechtelijk kind, af te stammen van soldaat Jan Warner, een Duitser die rooms-katholiek was. Zijn zoon, Jan Coenraat Hakkenes, is geboren in Bergen op Zoom. In 1755 trouwde hij met Meggel Sleutels, in, jawel, een rooms-katholieke schuilkerk in Groningen. Pas een paar generaties later wordt mijn voorgeslacht hervormd: de katholieke Harmannus trouwt in 1854 met de hervormde Anje Hamminga. En hún zoon, Nicolaas, wordt, als hij in het huwelijk treedt met de afgescheiden Albertje de Groot, gereformeerd.”
Meermalen citeert de auteur in zijn boek het Joodse spreekwoord dat de predikante van de Groningse studentenkerk die de huwelijksdienst van hem en zijn vrouw leidde hen voorhield („de laatste kerkdienst waar ik actief aan deelnam”): De mens is een kraal aan een snoer dat ons verbindt met de generaties voor ons. Hakkenes: „Wat ik ontdekte over mijn religieuze wortels, had voor mij ook iets bevrijdends. Het lag allemaal niet zo vastomlijnd als ik weleens had gedacht.”
In 1985 studeerde Piet van der Ploeg, zelf kerkverlater, af op een scriptie waarin hij liet zien dat jongeren die de Gereformeerde Kerken –massaal– verlieten, van huis uit vaak een „leeg testament” hadden meegekregen. Herkent u dat?
„Nee. In mijn geval is daar geen sprake van. Mijn vader heeft me het wel gevraagd: of zíj iets verkeerds hadden gedaan, of het aan hén lag dat ik de kerk had verlaten. Maar dat is echt niet zo. Mijn ouders hebben alles gedaan wat in hun vermogen lag om mij het geloof bij te brengen. Bijbellezen, bidden en danken voor het eten, naar catechisatie. Aan hen ligt het dus beslist niet. Ik kijk ook met waardering terug op mijn opvoeding, ben niet getraumatiseerd of zo.”
Uit een zinnetje als „Hele avonden was mijn vader –als ouderling van de gereformeerde kerk in Gieten– weg” zou je zoiets kunnen afleiden.
„Ik bedoel daar meer mee dat hij –en mijn moeder trouwens ook– zich echt met hart en ziel heeft ingezet voor de kerk. En zij zijn nog steeds trouw lid. Maar ik vind het er toevallig niet, of nog niet.”
Wanneer kreeg u, als u terugkijkt, het idee dat u van de kerk verwijderd raakte?
„Eén moment –ik beschrijf dat ook– was op catechisatie. Vond ik heel interessant, we hadden een prettige dominee, en ik was een van de weinigen die nooit verzuimden. Maar op een bepaald moment begon hij erop aan te sturen dat we belijdenis moesten gaan doen. Ik vond dat niet leuk. Ik ben daar toen over gaan nadenken: Waar word ik dan geacht ja op te zeggen? En wil ik dat wel, vind ik dat wel?
Ik heb toen besloten het niet te doen. Een week later hoorde ik dat enkele anderen van de groep wél belijdenis gingen doen. Dat verbaasde me erg, ik begreep het niet: had ik me zo in hen vergist?”
Met een van hen hebt u later via sociale media nog contact gezocht, schrijft u, maar u kreeg geen reactie.
„Klopt. Hij zit ook op Twitter. Maar opmerkelijk genoeg: hij heeft wél belijdenis gedaan, maar staat nu veel negatiever tegenover de kerk dan ik.”
„Het is een aflopende zaak”, de kerk, constateerde uw vader toen hij op kraamvisite kwam. Dat lijkt ook de teneur van uw boek.
„Je ziet het voor je ogen gebeuren. In Gieten is de tweede dienst afgeschaft, en er komen steeds minder mensen naar de kerk. En Gieten is daarin bepaald niet uniek.”
Erg?
„Ik weet niet of dat erg is. Er komt vast iets voor in de plaats. Ieder mens is op zoek naar zingeving. De geschiedenis laat in dat opzicht grote golfbewegingen zien. Maar, zeker is voor mij wel dat de kerk in haar huidige vorm, als instituut, alleen maar verder zal teruglopen. Maar ik vind dat niet dramatisch.”
U beschrijft ook de Afscheiding, en de gebeurtenissen rond Hendrik de Cock, in 1834. Zijn kerk, de hervormde kerk in Ulrum, werd recent overgedragen aan een stichting. Wat doet dat u?
„Het is niet anders. Ik kan me voorstellen dat er mensen zijn die dit jammer vinden, maar mij doet het niets.”
Waren er momenten tijdens het schrijven van uw boek die u wél verdrietig maakten, of die u juist mooi vond?
„Wat ik prachtig vond om te ontdekken was hoe een familielid uit de negentiende eeuw, Joannes, in Aduard, zich opstelde ten opzichte van anderen. Hij was kleermaker, had maar een klein huis, waar hij met zijn vrouw en zes kinderen woonde. En toch opende hij zijn huis ook voor zijn schoonmoeder, en voor de onechte kinderen van zijn twee eigen dochters. Toen ik dat las, dacht ik: zo veel goedheid in één man! Daar werd ik echt door getroffen.”
Hij was een echt christen?
„Zo zou ik het niet zeggen. Was hij lid van een kerk? Ja, hij was katholiek. Maar verder, nee, hij deed dit gewoon. Ik vind dat mooi: alles overhebben voor hen die je lief zijn. Dat zou ik ook wel willen.”
Bijna als een rode draad door uw boek loopt het verongelukken van uw oudere broer Wim. In oktober 1999 las uw vader Psalm 33, ter gelegenheid van zijn 33e verjaardag. „Zittend aan de keukentafel kon niemand van ons vermoeden dat psalm 34 nooit zou volgen.”
„Het is inmiddels ruim dertien jaar geleden dat dit gebeurde. In die week heb ik een soort dagboek bijgehouden. En ik wist het: Dit moet erin. Maar van het teruglezen van mijn notities uit die tijd ben ik wel een avondje ondersteboven geweest, ja.”
Nog even terug naar de Gereformeerde Kerken. Geleidelijk aan ontstond hier een „nieuw denkklimaat”, schrijft u. „Eerst versoepelden ze de gereformeerde zeden, vervolgens –het rapport ”God met ons” uit 1980– verminderden ze het gezag van de Bijbel: die hoefde je niet meer letterlijk te nemen.” Voor de kerk bleek dit „funest.”
„Maar tegelijk was het onvermijdelijk. Als kerk heb je eigenlijk maar twee opties: of je houdt vast aan de orthodoxie, met als gevolg dat het clubje steeds kleiner wordt. Of je past je aan aan je omgeving, met als risico dat elk onderscheid verdwijnt. Maar, en dat is het tragische, beide leiden dus uiteindelijk tot de ondergang van de kerk.”
Tenzij God Zelf ingrijpt.
„De geschiedenis is een golfbeweging, zegt ook iemand als de filosoof Charles Taylor. Ik geloof ook dat die golf weer omhoog kan gaan. Is dat Gods leiding? Ik zou dat niet zo noemen. Het is meer de natuurlijke manier waarop de geschiedenis zich ontwikkelt.”
Aan het slot van uw boek blikt u terug op de „verhalen” uit uw familiegeschiedenis, de verhalen van Joannes, Harmannus en Nicolaas, van uw grootvader Willem, van uw vader Albert. „Met zulke verhalen heb je geen Oude of Nieuwe Testament meer nodig.” Een schokkende afsluiting.
„Ik zeg dit niet om iemand pijn te doen of af te stoten. Het gaat hier om mijn, zeg maar, hoogst individuele gevoelen. Waarbij ik wel een beetje heb willen prikken. Omdat ik denk dat er in de kerk weleens wat te zwart-wit wordt gedacht. Alsof waarheid en goedheid uitsluitend dáár te vinden zijn.”
Emiel Hakkenes (35) is sinds 2010 chef religie & filosofie bij dagblad Trouw. Zondagmiddag presenteert hij zijn boek tijdens een bijeenkomst in de gereformeerde Bethlehemkerk in Gieten, de kerk waarvan zijn vader en moeder nog altijd lid zijn. Kan Hakkenes zich de vraag voorstellen hoe het kan dat hij, als kerkverlater, chef van de redactie religie & filosofie van Trouw is – de krant die vanouds toch nauw gelieerd is aan de gereformeerde wereld? „Ik zie het probleem niet, sterker: juist het feit dat ik geen actief lid ben van een kerk heeft in dit vak grote voordelen. Je bent in staat je werk objectief te doen, onafhankelijk van wie dan ook. Van parlementair verslaggevers wordt tenslotte ook verwacht dat zij hun eigen politieke voorkeuren en overtuigingen thuis laten.”