Zangwijs
Psalm 89:2
„Ik zal de goedertierenheden des Heeren eeuwiglijk zingen; ik zal Uw waarheid met mijn mond bekend maken, van geslacht tot geslacht.”
De krachtige aandoeningen van al Gods vermogens worden geheel en al uitgelaten gezongen tot Gods eer en roem. Ze komen in deze psalm in verwondering, eerbied, liefde en dankbaarheid tot uitdrukking. Deze lofvermeldingen geschieden openlijk, ten aanhoren van God en mensen, welstemmig, zonder valse klanken, aangenaam en lieflijk voor God en Zijn gunstgenoten, aandachtig en met verstand, als in een welgesteld gezang. Ze worden gezongen in vereniging met een feesthoudende menigte, gedurig en doorgaand, zonder af te breken.
Ten slotte, de uitwerking van deze lofvermelding geschiedt tot openbare bekendmaking van deze heuglijke zaken, tot bemoediging en vervrolijking van het volk van de Heere, en tot opwekking van anderen, om zich daarmee te verbinden. Dit alles loopt in een recht gesteld gezang samen, en wordt hier heel passend op dit zinnebeeldig zingen toegepast.
Dit alles zal onze psalmist doen; hoeveel klaagstof zich ook mocht voordoen, hij zal zingen. Dat doet hij omdat hij goedsmoeds is, en ten volle verzekerd dat het hem nooit aan stof en grond ontbreken zal om zich in de goedertierenheid en trouw van de Verbondsgod te verblijden.
Als er van zingen wordt gesproken, verstaat de Geest meermalen daaronder: allerlei blijde vermelding van heuglijke zaken en vermelding van de lof aan God daardoor toegebracht met hart, mond en daden, omdat gezang en spel de voornaamste werktuigen daarvoor zijn.
J. J. Brahé,
predikant te Vlissingen
(”Ethans onderwijs”, 1765)