Laat de bede- en boetedag ook een vastendag zijn
Het zit hem niet in de macht van het getal. Massaliteit wil bepaald nog niet zeggen dat er sprake is van algemene verootmoediging. Het gebed van die ene rechtvaardige in de stad vermag soms meer dan de vereniging in gebed van duizenden. En toch gaat er van een algemene bede- en boetedag een sprake uit.
De generale synode van de Gereformeerde Gemeenten besloot vorige week tot het houden van een bede- en boetedag. Het besluit was het slotakkoord van een indringende en betrokken discussie over de geestelijke nood van onze tijd. De afgevaardigden voelden dat de gedachtewisseling tijdens de vergadering niet zomaar met een hamerslag kon worden afgesloten. Wat besproken werd, moet ook worden gedeeld met de gemeenteleden. En, belangijker, de nood en de schuld moeten voor Gods aangezicht worden gebracht.
Vanuit verschillende kerken is inmiddels (voorzichtig) positief gereageerd op het plan. Sommige woordvoerders verklaarden vorige week vrijdag in deze krant de gedachte ook binnen hun eigen kerkverband te willen bespreken. Anderen toonden meer aarzeling. Moet je wel zo’n dag organiseren? Het gaat toch om de ware boetvaardigheid in het hart? Die kun je toch niet plannen of opleggen? Maar dat de nood van onze tijd een plaats in het gebed moet krijgen, was een algemeen gevoelen.
Wanneer de biddag gehouden zal worden, is nog niet bekend. Evenmin is duidelijk of deze op een zondag of op de jaarlijkse biddag (in maart) dan wel op een speciale extra biddag zal worden gehouden.
Aparte dag
Om maar meteen duidelijk te zijn: er zijn goede redenen om een aparte bede- en boetedag te houden die dus niet op zondag valt en evenmin op de jaarlijkse biddag. Door een speciale dag van afzondering te houden, wordt helder gemaakt dat er een bijzondere reden is om samen te komen.
Het eerste en meest zwaarwegende argument is dat de situatie ernstig genoeg is om er apart bij stil te staan. In de bespreking op de synode klonken bij herhaling woorden zoals secularisatie, kerkverlating, individualisme, materialisme enzovoort. Daarbij werd niet alleen gewezen naar de wereld rondom; het mes werd ook diep in eigen vlees gezet. De boodschap was: „Wij hebben gezondigd. De ontkerstening is onze eigen schuld. We zijn kinderen van onze tijd en daar genieten we ook van terwijl we –in ieder geval met de mond– belijden dat een mens hier op aarde geen blijvende stad heeft maar de toekomende moet zoeken.”
Nieuw is dit allemaal natuurlijk niet. De zorgpunten zijn vaker benoemd en dreigen daardoor niet meer over te komen. Het trieste is dus ook dat duizenden kerkmensen gemakkelijk met deze situatie kunnen leven. Juist daarom is er alle reden om eens apart bij de nood van onze tijd in kerk en samenleving stil te staan.
Tweede argument is dat er met een gemeenschappelijke dag van boete en gebed een signaal uitgaat naar de samenleving. Toen in najaar 1857 bekend werd dat het Engelse leger in India, toentertijd een Britse kolonie, een opstand op bloedige wijze had neergeslagen riepen enkele kerken 7 oktober uit tot bede- en boetedag. In Chrystal Palace in Londen kwamen die dag 23.654 personen bijeen om naar een boetepreek van Spurgeon te luisteren. Het gevolg was dat bijna alle kranten erover schreven en dat er in het Britse parlement over gesproken werd. Politici stelden zich de vraag of de Britse aanpak in India wel deugde.
Juist wanneer veel kerken op een doordeweekse dag vollopen, heeft dat in een seculiere omgeving tot gevolg dat buren, collega’s en voorbijgangers vragen gaan stellen. Dat zou een goede gelegenheid zijn om het gesprek aan te gaan. Van belang is dan wel om in passende woorden het hoe en waarom uit te leggen. Mede daarom zou het wenselijk zijn dat deze biddag niet alleen binnen de Gereformeerde Gemeenten wordt gehouden, maar door zo veel mogelijk kerken. Overleg tussen kerken op dit punt is daarom zeker wenselijk.
Derde is dat op historische gronden de keus voor een aparte, extra bede- en boetedag voor de hand ligt. De nationale synode van Dordrecht die in 1578 werd gehouden, bepaalde al dat er in tijden van nood een „vasten met bidden” zou worden uitgeroepen door de kerkenraden, met bewilliging van de overheid. Bijzondere dagen van afzondering in bijzondere omstandigheden, dat was voor 1795 de gangbare praktijk bij de gereformeerde kerk in ons land. De jaarlijkse bid- en dankdag in maart en november kende men alleen in Overijssel en Zeeland. In de overige gewesten kwam men in bede- en boetedag bijeen als de tijdsomstandigheden dat vorderden.
Eigen karakter
Wie terugkijkt in de geschiedenis zal spoedig tot de conclusie komen dat er geregeld voor is gepleit om de biddagen een eigen karakter te geven als het gaat om de inhoud van de preek. Iemand als Bernardus Smijtegelt was er groot voorstander van dat in de preken de zondige situatie zo concreet mogelijk werd omschreven. Van een abstracte, in algemene woorden oproep tot biddagen –die toentertijd door de overheid werd gedaan– moest hij niets hebben. „Wij wensten, dat er ook altijd in onze biddagsbrief stond welke zonden er onder ons in zwang zijn, en welke de oordelen zijn die ons drukken, of ons nog bedreigen. Dat men zei: „Dat en dat is onze zonde.” Dan zou er nog wat goeds te wachten zijn.”
Zelf deed hij dat ook. Zo zei hij in een biddagpreek in 1714: „Als een volk onder weelde en zegening goddeloos wordt, dan zendt de Heere Zijn oordelen. Wat voor een vreselijke oordelen zijn er al niet geweest! Wie denkt niet aan de vreselijke stormwinden die de laatste kerstdagen tot een verschrikking maakten. We vreesden in de zee gesmoord te worden. Wie denkt niet aan de Moscoviters die in de Oostzee onze handelsschepen wegjoegen. Onze voorouders zouden zulke kleine vijandjes weggeblazen hebben. Wie denkt niet aan de ijsgang op 25 en 26 februari…” Wie een speciale biddag houdt, kan niet in vaagheden blijven hangen; de preek zal toegesneden moeten zijn op de omstandigheden.
Materialisme
In de discussie die leidde tot het besluit een biddag te houden, werd op de synode van de Gereformeerde Gemeenten niet alleen naar buiten, maar ook naar binnen gekeken. Dat is misschien wel het meest essentiële van bede- en boetedagen. Het is niet moeiijk om een opsomming te geven van hetgeen er in maatschappelijk en moreel opzicht buiten de kerk ontspoort. Maar de profeten van het Oude Testament hebben zich bij herhaling gekeerd tegen het klagen over de boze wereld terwijl men zelf buiten schot bleef. Het gaat het allereerst om: „Wij hebben gezondigd…”
Wie er even voor gaat zitten, zal weinig moeite hebben een register van zonden binnen de christelijke gemeente op te stellen, zoals dat in de 17e eeuw wel gebeurde. Ten minste één zonde zal dan met stip bovenaan staan: het materialisme. Welke trouwe kerkganger zal kunnen zeggen daarmee niet besmet te zijn?
Tegen die achtergrond is het zeker ook van belang een derde woord toe te voegen aan de oproep tot een bede- en boetedag. Laat dat ook een vastendag zijn, zoals een synodelid vorige week zei. Binnen gereformeerde kringen is juist dat element in onbruik geraakt. Ongetwijfeld heeft dat te maken met de afkeer van de vastenpraktijk zoals de Rooms-Katholieke Kerk die kent. John Wesley zei eens: „Sommige mensen hechten meer waarde aan het vasten dan de Schrift en het gezond verstand dat doen, maar anderen hebben het vasten volkomen veronachtzaamd.”
Vasten is een Bijbels gegeven dat juist uitdrukking geeft aan verootmoediging voor Gods aangezicht (vgl. Nehemia 9:1 en Joël 1:14). Bovendien zou dat in onze tijd zichtbaar kunnen maken dat het nodig is zich af te wenden van de afgod van het materialisme. Er pleit dus veel voor om niet alleen een bede- en boetedag te houden, maar die gepaard te laten gaan met vasten.