Ons bezit
HC, Zondag 42
Tot onderhoud van het leven zijn voor de mens uiterlijke goederen nodig. Want het is niet voldoende dat niemand ons naar het leven staat of onze huisvrouw schendt, tenzij wij ook hebben en houden mogen hetgeen tot onderhoud van ons gezin vereist wordt. Zo heeft God dus met zeer goede orde, nadat Hij voor de bescherming van het leven en van de echtelijke staat gezorgd had, dit gebod eraan toegevoegd. Hierin wordt ingesteld en bevestigd het onderscheid van de eigendommen, of het eigen goederenbezit.
Het doel waarvoor dit gebod gegeven is, is: opdat eenieder zijn have en goederen, die God aan eenieder gegeven heeft tot levensonderhoud, houden mag. Want als wij niet stelen mogen, dan is het ook nodig dat eenieder zijn eigen goederen bezit. Daarom verbiedt God hier alle bedrog en verkeerde praktijken waardoor de goederen van de naaste verkort of verminderd worden. Daarentegen gebiedt Hij alle deugden waardoor de goederen van onze naaste behouden en geholpen worden. Hij spreekt alleen van diefstal omdat dat het allergrofste soort bedrog is, opdat we daarin ook de lelijkheid van alle andere zonden zouden verstaan.
Zacharias Ursinus, hoogleraar in Heidelberg (”Schatboek Heidelbergse Catechismus”, 1657)