In de ban van Salomo’s tempel
Titel:
”De tempel van Meerman”
Auteur: Henk Florijn
Uitgeverij: Den Hertog, Houten, 2003
ISBN 90 331 1778 9
Pagina’s: 133
Prijs: € 12,50. Wie een prekenboek uit de achttiende eeuw voor zich neemt en begint te lezen, denkt dat hij precies begrijpt wat de schrijver bedoelt. Niets is minder waar. Het verleden is een ver land, waar wij hoogstens als reizigers toegang hebben, maar dat we nooit volledig kunnen begrijpen. Over dat probleem laat Henk Florijn zijn lezers nadenken in de roman ”De tempel van Meerman”.
Drie jaar geleden zette Henk Florijn met de novelle ”Eindhalte” zijn eerste voorzichtige schreden op het grillige pad van de fictie. Daarna volgden twee kerstverhalen in de bundel ”Op weg naar Bethlehem”. En nu ligt er met ”De tempel van Meerman” dan voor het eerst een roman.
Het verhaal gaat over een achttiende-eeuwse theoloog, David Meerman, die het op schaal nabouwen van de tempel van Salomo als zijn grote levenswerk ziet. Als kind al was hij gefascineerd door de maquette die rabbi Jacob Jehuda Leon had gebouwd, week na week ging hij er kijken, en volwassen geworden maakt hij zijn eigen schaalmodel. Compleet met een rijkgeborduurd voorhangsel, een kostbaar brandofferaltaar en levensechte figuurtjes in de voorhof. Zijn model wordt beroemd, maar niemand weet van de vrouw die de gordijnen en het voorhangsel heeft geborduurd, en van de rol die zij in Meermans leven heeft gespeeld.
Veel later, na Meermans dood, is het zijn dochter Sara Maria, de tweede hoofdpersoon van het boek, die het levenswerk van haar vader voor een habbekrats te gelde maakt. En nog weer veel later -in het hier en nu- zijn het een biograaf en een studente die ieder voor zich het leven van David Meerman en zijn dochter proberen te doorgronden. Drie verhaallijnen dus, en vier hoofdpersonen. Alleen de lezer kent ze allemaal, en alleen hij weet dus wat David Meerman niet weet, hij weet wat Sara Maria verbergt, en vooral: hij weet alle dingen die de twee biografen nooit van hun leven zullen ontdekken.
Kerkhistorie
Meteen al aan het begin van het verhaal maakt Florijn duidelijk hoeveel verschil er kan zijn tussen wat iemand opschrijft en wat hij écht denkt, wie hij écht is. David Meerman zit een voorrede te schrijven, een opdracht voor in zijn nieuwste prekenbundel. „”Aan de hooggeboren gravinne Sophia, geboren gravinne van Dohnia”. Dat stond er alvast. Daarna natuurlijk de naam van haar man. Hoe kon hij hem het beste in dit verband vermelden? Getrouwe echtgenote? Dat klonk niet. Dierbare gemalinne? Dat was beter. Zo moest het maar. ”Dierbare gemalinne”, het zou wat. Hoe vaak had hij haar al niet bedrogen? (…) ”Dierbare gemalinne van den hooggeboren grave en heere, den heere Frederik Lodewijk”. Nogal een heer, die ellendeling met dat ziekmakende glimlachje op zijn gezicht.” Zo’n passage geeft precies het probleem aan waarmee de biograaf en de studente veel later te worstelen hebben: ze lezen de tekst, maar ze weten niet wat Meerman dacht toen hij de woorden opschreef.
Intussen roept dit fragment een zo realistisch beeld van een achttiende-eeuwse tekst op, dat de vraag onvermijdelijk opkomt: Heeft David Meerman misschien echt bestaan, en heeft hij die woorden echt opgeschreven? Enig speurwerk naar een theoloog uit het verleden met de naam Meerman levert niets op. Maar gelukkig is daar het artikel dat de kerkhistoricus dr. H. Florijn afgelopen voorjaar in deze krant publiceerde, het artikel over de achttiende-eeuwse hoogleraar David Mill die zijn leven wijdde aan de bouw van een tempelmaquette.
Eenmaal op dat spoor gezet, kun je als lezer nog veel meer historische feiten in het verhaal ontdekken. David Meermans vrouw heet Catharina de Ruiter, net als de vrouw van David Mill. Zijn dochter geniet enige bekendheid als dichteres, net als de dochter van David Mill. Twee boeken van Mill komen letterlijk in de tekst voor: ”De ware wysheit op haren tijt sprekende” en de verklaring van Psalm 104 en 105. En net als Mill wordt Meerman uiteindelijk in Utrecht hoogleraar in de godgeleerdheid en oosterse talen. Zelfs zijn grote voorbeeld, het model dat rabbi Jacob Jehuda Leon van Salomo’s tempel maakte, heeft echt bestaan - een reconstructie ervan is nog steeds te bezichtigen in het Bijbels Museum.
Origineel
Maar Henk Florijn schrijft met ”De tempel van Meerman” geen kerkhistorische studie, hij schrijft een roman. De lezer is dus gewaarschuwd: David Meerman is niet gelijk aan David Mill. Om te beginnen is hij een jaar of tien jonger. Verder heeft hij slechts één dochter, geen twee, en die dochter heet geen Susanna Maria, maar Sara Maria. Ze trouwt niet met volle instemming van haar vader, maar tegen zijn zin en pas na zijn dood. Haar man is geen achtenswaardig predikant, maar een onbetrouwbare koetsier. En later gaat ze door het leven als gescheiden vrouw, niet als weduwe. Allemaal kleine, veelzeggende verschuivingen van de werkelijkheid.
Wie dit boek leest om een betrouwbaar beeld van de persoon van David Mill te krijgen, komt dus bedrogen uit. Het doel van de schrijver ligt elders. Hij wil de lezer geen feiten meegeven, hij wil hem laten nadenken over de zin van het leven. Een diepere waarheid onthullen door de waarheid aan de oppervlakte geweld aan te doen.
Hoewel de dingen soms erg nadrukkelijk gezegd en herhaald worden -stilistisch kan het hier en daar wat subtieler-, de strekking van ”De tempel van Meerman” is zeer de moeite waard. Eindelijk weer eens een mooi, historisch-filosofisch thema na de talrijke christelijke romans waarin de hoofdpersonen voortdurend op een psychologisch verantwoorde manier over zichzelf heengebogen staan. Niets mis met goede psychologische romans uiteraard, maar het is duidelijk dat Henk Florijn zich onderscheidt door zijn onderwerpkeuze. Ernstig onderzoekt hij de grote thema’s van het leven: de kenbaarheid van het verleden, de wereld, de mens.
Heel origineel ook, om een oudvader tot romanheld te promoveren - al ligt daar natuurlijk meteen een risico. Er zullen immers altijd lezers zijn die zo’n behandeling van een theoloog uit het verleden bijna als heiligschennis ervaren. Hoewel je natuurlijk met méér recht kunt stellen dat het juist goed is om de menselijke en feilbare kanten van welke grote theoloog dan ook onder ogen te zien. En waarom wel een roman over Willem van Oranje of Katharina von Bora, en niet over David Mill? Nee, de keus van de hoofdpersoon levert ten diepste geen probleem op.
Open eind
Als deze roman al problemen oplevert, liggen die op een heel ander vlak. Wat moet je als lezer met die postmoderne zoektocht naar de waarheid en naar de werkelijke mens? Vertwijfeld achterblijven, of juist niet? Hoe zit het met de betrouwbaarheid van teksten, en met de kenbaarheid van het verleden? De studente is tevreden met de constatering dat ze altijd maar een deel van de waarheid zal kennen, dat vindt ze niet erg. Maar de biograaf raakt in een diep conflict met zichzelf. Zal hij zijn werk vernietigen of niet? Met die vraag laat Henk Florijn zijn lezers achter.
Op zichzelf heel mooi, zo’n open eind, maar dan moet je als lezer wél genoeg handreikingen hebben gekregen om zelf te kunnen bedenken hoe het afloopt. Je moet vanuit het karakter van de biograaf of vanuit de gebeurtenissen in het verhaal kunnen voorspellen welke keus hij uiteindelijk zal maken - maar dat lukt niet echt. Eigenlijk is dit verhaal niet af, het komt net goed op gang en dan zit je ineens met zo’n open eind vol onopgeloste vragen! Er zijn nog zo veel dingen die je graag zou willen weten. Hoe zit het precies met die biograaf en zijn vader, bijvoorbeeld? Hij houdt zich uiteindelijk met Meerman bezig om dichter bij zijn vader te komen, maar waarom? Was er iets mis in hun relatie, of juist niet? En wat gebeurt er verder met die studente? Hebben de gebeurtenissen ook op haar invloed gehad? En vooral: heeft het eigenlijk wel zin om de geschiedenis te beoefenen? Of wil de auteur zijn publiek shockeren door te suggereren dat het zoeken naar waarheid uiteindelijk vruchteloos is? Het boekje is gewoon te dun. Iets meer houvast en iets meer uitwerking -ook van karakters en achtergronden- had Florijn zijn lezers wel kunnen bieden. Dan zou die indringend beschreven existentiële zoektocht nóg beter tot zijn recht komen.