Goedertierenheid
Psalm 89:2
„Ik zal de goedertierenheden des Heeren eeuwiglijk zingen; ik zal Uw waarheid met mijn mond bekend maken, van geslacht tot geslacht.”
Ethan maakt melding van de goedertierenheden des Heeren. Het woord wordt in verschillende betekenissen opgevat, die niet alle van dezelfde oorsprong worden afgeleid. Het geeft aan een overvloed en toevloed van vocht, inzonderheid van melk in de borsten. Dus zal de ontleende betekenis zeer schilderachtig zijn, om de gulle toevloed van gunst te kennen te geven, evenals de toevloed van bron- of beekwater het land verkwikt, of de volle borst van een moeder haar geliefde zuigeling (zie Jesaja 66:11,12).
Daarom is de vertaling van goedertierenheid, genade, weldadigheid zeer passend. Zo wordt het niet alleen van mensen gebruikt, maar ook dikwijls op God toegepast. Het wordt dan soms vertaald met weldadigheid. Het meest echter met goedertierenheid. Het geeft dan aan, óf Zijn wezenlijke goedheid en neiging om Zijn schepsels te beminnen en wel te doen, óf Zijn uitlatingen en dadelijke bewijzen, niet alleen in het algemeen aan alle schepselen, overeenkomstig Zijn heiligheid en rechtvaardigheid, maar ook in het bijzonder aan Zijn volk.
Daarom worden zij Zijn gunstgenoten, begenadigden en beminden genoemd. Het gaat niet alleen over het tijdelijk bestaan waarover deze goedertierenheid zich uitstrekt, maar ook voornamelijk over hun geestelijk en eeuwig welzijn. Die blijft over hen van eeuwigheid en tot eeuwigheid. Met alle reden wordt daarom hier over goedertierenheid in het meervoud gesproken, omdat ze zo veel, zo verscheiden, zo aanzienlijk en zo duurzaam zijn.
J. J. Brahé, predikant te Vlissingen, (”Ethans onderwijs”, 1765)