„Leer Achmed en Fatima als méns kennen”
Een brug slaan naar de moslimnaaste. Dat is wat de stichting Evangelie & Moslims beoogt, deze maand 25 jaar. Daarbij deed zich gaandeweg een verschuiving voor - van Woord naar daad. Stafwerker Herman Takken: „Probeer Achmed of Fatima als méns te leren kennen. Woon eens een dag tijdens de ramadan bij. Juist dan ontstaan vaak ook de beste gesprekken.”
„Als we in de loop van de jaren iéts gemerkt hebben”, zegt Takken, „is het wel dat het ons vooral moet gaan om een hartelijke omgang met moslims. Om het intermenselijke. Zoek het niet in hoogdravende theologische gesprekken. Leer de moslim als mens kennen. Door hem uit te nodigen op de koffie of, omgekeerd, bij hem op bezoek te gaan. Leef mee, als buurman, als vriend. Daarvan kan een prediking uitgaan. En op geschikte momenten kan dan de Bijbel en de Persoon van de Heere Jezus ter sprake komen.”
De oprichting van de stichting Evangelie & Moslims (E & M), op 24 november 1978, had plaats tegen de achtergrond van een groeiend aantal moslims in Nederland, vooral Turkse en Marokkaanse gastarbeiders en hun kinderen. „Die ontwikkeling leidde ook binnen een deel van de kerken tot heel wat discussie. Daarbij lag het accent vaak op de daad, op het een naaste zijn, vanuit de visie dat moslims toch ook pelgrims zijn op weg naar Gods rijk.”
E & M, toen nog de ”Werkgroep Evangelisatiearbeid onder Moslimgastarbeiders”, kwam voort uit een reactie hierop. „De initiatiefnemers, onder wie ds. Th. P. Pol en ds. C. Snoei, waren van mening dat in de contacten met de moslimnaaste ook het Woord van verlossing moest klinken. Dat brachten zij in de naam van de werkgroep tot uitdrukking.”
In de beginjaren lag het accent dan ook vooral op de verkondiging van het Evangelie, aldus Takken, sinds 1982 bij E & M betrokken. Ietwat opmerkelijk is het dan ook dat het accent geleidelijk aan toch verschoof naar een „meer diaconale benadering. We merkten dat de verkondiging niet zonder het diaconale kan. Moslims willen zíén dat iemand een christen is.”
Participeerden aanvankelijk alleen de IZB, de GZB, de Morgenlandzending en de Christelijke Gereformeerde Kerken, later kwamen daar de Nederlands Gereformeerde Kerken en -dit jaar- de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt bij. Andere kerkverbanden, waaronder de Gereformeerde Gemeenten, waren enige tijd waarnemer, maar besloten uiteindelijk niet deel te nemen. „Al blijft de onderlinge verstandhouding hartelijk.”
E & M heeft op dit moment vijf mensen in dienst. Binnenkort komt daar naar verwachting een zesde bij: een parttime jongerenwerker, op projectbasis.
Dat het jongerenwerk steeds belangrijker wordt, staat voor Takken wel vast. „Er groeit een generatie moslims op die de Nederlandse taal goed kent en een goede opleiding geniet. Die stellen ook onze christelijke jongeren voor indringende vragen.”
Welke bijvoorbeeld? „Veel moslims vragen: Wat moeten jullie doen voor je geloof? Want dat zit er bij hen sterk in: dat God je afrekent op je daden. Maar ze stellen ook vragen over het bidden, vasten, over ethische kwesties. Of: Is de Drie-eenheid wel een eenheid, of gaat het hier toch om meer goden? Dat de Heere Jezus meer is dan een profeet, zullen ze niet kunnen geloven. De Zoon van God, dat kan toch niet? Dat is een aantasting van de eenheid van God. Nauw verbonden hiermee is ook hun mensbeeld. Moslims hebben een optimistisch mensbeeld: God heeft de mens goed gemaakt; hij heeft alleen prikkels nodig om het goede te doen. Hij zal de weg van de islamitische wet, de sharia moeten lopen. Dat staat toch haaks op het christelijke denken vanuit de zondeval.”
Inmiddels kwamen in heel wat Nederlandse kerken contacten met moslims tot stand, weet de stafwerker. „En dat is goed. Een gezonde gemeente is een gezonden gemeente, als ze beseft dat ze de boodschap heeft ontvangen om door te geven. Tegelijk constateer ik dat het moeilijk is om als kerk tot blijvende contacten te komen. Na de wederzijdse kennismaking, waarbij misverstanden uit de weg worden geruimd, is er vaak te weinig motivatie om verder te gaan.”
Veel moslims zien het christelijk geloof als inferieur aan de islam.
„Moslims zijn verschillend. Enerzijds is er een deel dat een fundamentalistische, antiwesterse houding aanneemt. Aan de andere kant is er een groep die heel goed weet waar het in de islam om gaat, maar die tegelijk openstaat voor anderen. Jongeren die tot deze groep behoren, willen de Bijbel zelf lezen en christenjongeren bevragen op hun standpunten. En dan is er nog het grote midden, dat geseculariseerd raakt en, net als veel kerkelijke jongeren, het bestaan van God en de geboden van God ter discussie gaat stellen.”
Een vrijgemaakt predikant gaf eerder dit jaar aan blij te zijn met de grote aantallen moslims in Nederland. „We hoeven niet meer naar het buitenland om zending te bedrijven”, zei hij.
„Vanuit missionair perspectief zou hij wel eens gelijk kunnen hebben.”
Menig Nederlander voelt eerder angst.
„Er zijn moslims die de confrontatie zoeken en een houding hebben van: Wij willen aantonen dat de islam superieur is. Door nog grotere moskeeën te bouwen, met minaretten die hoger zijn dan de hoogste kerktoren. Ik vrees dat die groep om haar houding vroeg of laat in botsing zal komen met de samenleving.”
Belangrijk in de omgang met moslims is, zegt Takken, „jezelf blijven als christen. We hoeven ons niet te schamen voor ons geloof, voor onze kerkelijke traditie. Probeer in het contact ook het mooie van die traditie te laten zien, leg die uit. Neem bijvoorbeeld de huiserediensten, het met het gezin uit de Bijbel lezen, zingen. Dat is toch iets moois?”
De mooiste ontmoeting was voor hemzelf was die met een Arabische ex-moslim, met een strengislamitische achtergrond. „Nog regelmatig heb ik contact met hem. Hij weet zich door God, door middel van een visioen, uit zijn land geroepen; kreeg ook zicht op de Heere Jezus. De vele onbevangen vragen die hij heeft, zetten mij aan het denken. We behandelen nu samen het Matthéüs-evangelie. Eens kreeg mijn vriend bezoek van moslims die hij van vroeger kende en die hem nu in Nederland opzochten. Ze kwamen erachter dat hij christen was geworden. Ik vroeg hem of hij niet bang was om daardoor in de problemen te raken. „Nee”, zei hij, „want we hebben samen gegeten. Daardoor hebben we een meer dan gewone band met elkaar.”
Dat gaf voor mij ook meer licht over de geschiedenis van Judas. Dat Judas Jezus verraadde, vlak na met Hem gegeten te hebben, was echt een klap in Zijn gezicht.”