Wilfried Martens, de Belgische Lubbers
BRUSSEL (ANP). De loopbaan van de donderdag overleden Belgische politicus Wilfried Martens vertoont enkele opvallende overeenkomsten met die van Ruud Lubbers. Beiden waren meer dan tien jaar premier. Het hoogtepunt van hun politieke loopbaan lag in de jaren tachtig. Beiden waren christendemocraat en ze regeerden zowel met liberalen als socialisten.
Maar Martens leidde maar liefst negen kabinetten in het tussen Vlamingen en Franstaligen verdeelde België, driemaal zoveel dan zijn Nederlandse collega. De Belgische premier probeerde met een reeks hervormingen een einde te maken aan de twisten tussen de taalgroepen. Vlaanderen en Wallonië kregen een grote autonomie.
Naast deze problemen tussen de gemeenschappen, die vaak de oorzaak waren van de val van zijn vele kabinetten, kreeg Martens ook te maken met de economische crisis van de jaren ’80. De christendemocraat ging de werkloosheid en het oplopende overheidstekort het liefst te lijf met hulp van de liberalen. Hij devalueerde de frank en hij introduceerde daarbij het regeren per volmacht, waarbij het parlement tijdelijk buitenspel kwam te staan. Pas eind jaren ’80 was hij - naar verluidt onder druk van koning Boudewijn - bereid in zee te gaan met de socialisten. Dat werd geen succes.
Na de val van zijn laatste kabinet ging Martens de Europese politiek in. Hij werd europarlementariër en voorzitter van de EVP, het verbond van Europese christendemocratische partijen in Europa. Hier kreeg Martens zelfs kritiek vanuit de gematigde vleugel van zijn partij, onder meer omdat hij de rechtse Italiaanse partij Forza Italia in de EVP had toegelaten en omdat hij niet Vlaamsgezind genoeg zou zijn. Dat laatste moet voor de op 19 april 1936 geboren boerenzoon een pijnlijk verwijt zijn geweest, omdat hij zijn politieke loopbaan was begonnen in de Vlaamse beweging.
Maar Martens had lang genoeg meegelopen om realistisch te blijven over de tegenwerking van de partij waarvan hij jarenlang het boegbeeld was geweest: „Ik weet dat je in de politiek van niemand dankbaarheid hoeft te verwachten.”