Kerk & religie

Marnix Niemeijer: Ga maar, God vergezelt je

Van leraar Nederlands, via een verblijf in het buitenland, tot directeur van hulporganisatie Tear. Marnix Niemeijer: „Ik doe veel dingen waarin ik niet ben geschoold. Maar ik heb geleerd: ga maar, God vergezelt je.”

Mr. Richard Donk
5 October 2013 12:40Gewijzigd op 15 November 2020 06:14
Marnix Niemeijer. Foto RD, Anton Dommerholt
Marnix Niemeijer. Foto RD, Anton Dommerholt

Vroege herfst. Een krachtige najaarszon werpt gouden stralen op litho’s van Chagall en Van Velde. Kunst speelt een belangrijke rol in huize Niemeijer. De muren van de woning in Amersfoort-Noord hangen er vol mee.

Die kunst hangt er niet voor niets. Elk werk vertelt zijn eigen verhaal. Zoals een gedeelte van een Bijbelse boekrol, waarop in het Hebreeuws de geschiedenis van het offer van Izak wordt vermeld.

Marnix en Geke Niemeijer kochten het na een van de hartoperaties die hun zoon Harmen heeft ondergaan. Harmen werd tegen het einde van hun verblijf voor ZOA in de Thaise hoofdstad Bangkok geboren met zeven hartafwijkingen en leek aanvankelijk nauwelijks overlevingskansen te hebben. Diverse openhartoperaties en een wekenlang verblijf in het ziekenhuis volgden. Inmiddels studeert Harmen in Groningen.

In diezelfde periode kregen Marnix en Geke Niemeijer te horen dat hun dochter Rieke moeilijk lerend was en een motorische beperking had. Bij hun aangenomen dochter Kaanda werd een verstandelijke beperking geconstateerd.

Dat was een heftige periode. Heeft u nooit geworsteld met de vraag waarom dit juist u moest overkomen?

„Nee, die vraag heb ik nooit gehad. Wij voelen ons juist enorm gezegend in onze kinderen. Uit respect voor hen wil ik hen ook niet met die vraag lastigvallen. Ondanks hun beperking zijn ze zó krachtig.”

Zijn ogen vullen zich met tranen. Het tekent het emotionele karakter van 
Nie­meijer. Secondelang blijft het stil. 
Dan: „Mijn drive voor het werk bij Tear is nauw verbonden met het microleven in het gezin.

Ik vraag niet naar het waarom. Maar veel meer: God, wat vraagt U van mij? En ten diepste speelt ook mee: God is een gans Andere. Ik heb nooit boosheid gevoeld.”­

Wat kan u wél boos maken?

„Toen wij uit Thailand terugkeerden, merkten we dat de kerkdiensten voor onze dochters heel moeilijk te volgen waren. We hadden thuis wel een kijkbijbel, maar zij wilden ook in de kerk God zien en horen in hun eigen taal. De inrichting van de eredienst was toen een groot strijdpunt.

Een liedje tijdens de dienst kon echt niet. Dat was een hellend vlak. Wij vroegen die aanpassingen alleen maar vanuit een diepe bewogenheid met onze kinderen. Een kerk behoort toch dienend bezig te zijn?”

Verklaart dat ook uw overstap van gereformeerd vrijgemaakt naar Nederlands 
gereformeerd?

„Ja. Maar dat is gelukkig niet met slaande deuren gebeurd. We hebben een afscheidsbrief geschreven, die in het kerkblad 
werd afgedrukt. Het voelt aan de ene 
kant niet goed als je een breuk in je persoonlijke kerkgeschiedenis hebt. Maar we hebben het toch gedaan. Voor wij zuur zouden worden en onze kinderen te oud.”

U komt uit een door en door vrijgemaakt nest. Gaf dat geen sociale druk bij die overstap?

„Nee, door ons verblijf in Bangkok hadden we altijd al een eigen positie.”

Na een verblijf in het buitenland zijn uiterlijke zaken als liturgie vaak de eerste dingen die aan relativering onder­hevig zijn. Bestaat niet snel het gevaar van overrelativering?

„Dat gevaar bestaat zeker. Toen wij teruggingen, hebben we ons ook afgevraagd of we ons weer bij een vrijgemaakte gemeente zouden aansluiten. Maar ergens vonden we weglopen niet fair ten opzichte van onze wortels. Wel waren we van mening dat de kerk meer open zou moeten staan voor diversiteit.

Ik denk weinig in termen van relativeren. Het gaat erom hoe je hóórt te leven. In woord en daad. Groei je dan in het buitenland weg van je wortels? Ja, misschien wel. Maar die roots zijn ook een cultureel bepaald pakkie-an. En uiteindelijk heb ik me gerealiseerd dat ik nog gereformeerder ben dan ik dacht.”

Dat moet u even uitleggen.

„Ik leef sterk vanuit het begrip genade. Solo gratia. We zijn allen genademensen. Maar ook genademanagers. God laat mij uit genade leven, maar Hij vraagt ook van me om die genade te delen. Dan is voor mij de vraag: hoe, aan welke mensen en waar?

Ik ben ook gereformeerd in mijn theologie. Mijn denken begint niet bij Mattheüs 1, maar bij Genesis 1. God schiep de wereld en had de hele wereld op het oog. Veel christenen zijn alleen met de relatie tussen God en mens bezig. Maar God vraagt van mij: Marnix, heb ook de hele wereld op het oog.”

Wat betekent dat concreet?

„Vroeger leerde ik over de algemene en particuliere genade van Kuyper. Beide zijn heel wezenlijk. God zocht de mens op en heeft het herstel van de héle schepping op het oog. Het is de roeping van een christen om zijn rol in het herstelplan van God te vervullen, op welk terrein dan ook.”

Daar is dan kennelijk nog wel wat te winnen, want u bekritiseert regelmatig de zelfgenoegzame houding van westerse christenen als het om aandacht voor de verre naaste gaat.

„Ja, dat kan me soms boos maken. Je komt op plekken waar mensen zó bezig zijn om te overleven. En dan keer je terug in Nederland en je realiseert je dat wij echt tot de happy few behoren. Tegelijkertijd proberen wij het lijden zo ver mogelijk van ons te houden. Daar moet ik ook mezelf steeds kritisch op bevragen.”

Tegelijkertijd is armoede en rijkdom een 
Bijbels gegeven. Kunt u armoede accep­teren in uw functie als directeur van Tear?

„Armoede is een gevolg van Genesis 3, en niet van Genesis 1. Zo had God de wereld niet bedoeld. De Bijbel is echter ook realistisch, door te spreken over armoede die er zal zijn. Maar God gaf niet voor niets het jubeljaar. Hij bouwde een structureel mechanisme in, zodat iemand die arm was altijd een tweede kans kon krijgen. Zoals Hij mij elke dag een tweede kans geeft.”

Hoe kwam u ertoe als leraar Nederlands naar de hulpverlening over te stappen?

„Ik heb vijf jaar lang met plezier les­gegeven. Mijn vrouw Geke was lerares Frans. Maar beiden hadden we iets avontuurlijks in ons en wilden we iets in het buitenland doen. De vrijgemaakte traditie had ons veel gebracht, maar had ook haar inperkende kaders. Ik heb toen gesolliciteerd als assistent-Aziëdirecteur bij de ZOA, met standplaats Bangkok. En tot mijn verbazing werd ik aangenomen.”

Wat gaf daarbij de doorslag, denkt u?

„In de eerste plaats betrokkenheid. Daar moet het altijd mee beginnen. Ik had een grote interesse voor de wereld, en in het bijzonder voor kwetsbare mensen. Ik denk dat ik ook wel authentiek overkwam. En ik ben een teamspeler. Misschien nog belangrijker: ze zeiden tegen me: Als jij er 100 procent voor gaat, moet je vrouw er voor 120 achter staan. En dat was ook zo.”

Voelde het ook als een roeping?

„Dat heb ik nooit zo uitgesproken. Maar God heeft ons door het verblijf in het buitenland en het lidmaatschap van een internationale gemeente voorbereid op ons latere leven.

Het was een boeiende en gezegende tijd. Vooral kerkelijk. Je merkt dan heel sterk dat God wereldwijd werkt. Je kon vrijuit spreken over dingen waarover je totaal verschillend dacht. Dat was in Nederland wel anders.

Tegelijkertijd werd je volop met de realiteit van de gebrokenheid van deze wereld geconfronteerd. Verscheurde families, sloppen­wijken, seksindustrie en -toerisme. Dat zag je voor je ogen gebeuren.”

Doorgaans bleef u niet langer dan zeven jaar in een functie. Inmiddels bent u al tien jaar directeur van Tear. Hoe komt dat?

„Er is veel veranderd. De rol van kerken in de hulpverlening, het toerusten van kerken in het Zuiden en in Nederland. Daarin zie ik nog steeds een rol voor mezelf.”

Hoe zou u uw karakter omschrijven?

Niemeijer aarzelt even. Dan: „Vriendelijk, emotioneel en gedreven. Maar ook ongedurig. En steeds vergevingsgezind. Ik zeg op mijn werk wel eens gekscherend: Ik heb het recht onhebbelijk te zijn. Ik weeg mijn woorden niet altijd op een goudschaaltje. Maar als het nodig is, kom ik erop terug. Relaties zijn voor mij het belangrijkste.”

U bent inmiddels de vijftig gepasseerd. Hebben de jaren u veranderd?

Kort: „Ik ben rustiger geworden.”

Waar ligt u ’s nachts wakker van?

Niemeijer grinnikt even. „Ik lig niet over de grote dingen te piekeren. Soms ben je druk in je hoofd, als je met nieuwe projecten bezig bent. Maar verder ben ik eigenlijk heel rustig.

Ik ben ook niet snel terneergeslagen. Wij zijn levensgenieters. We houden van kunst, vrienden, goede wijn, muziek, literatuur.”

Over literatuur gesproken: u dichtte veel, maar stopte na de geboorte van uw zoon. Waarom was dat?

Niemeijer loopt naar de andere kant van de woonkamer. Hij diept een uitgegeven dichtbundel van zijn hand op en een exemplaar van het literaire tijdschrift Liter. Op de voorkant daarvan staat een gedicht dat hij schreef na de geboorte van Harmen. Een vervlechting van de oorlog in Kosovo en een gelijktijdige operatie van zijn zoon.

„Ik was altijd aan het dichten. Op de fiets naar huis, onderweg, altijd. Op een gegeven moment werd het te druk in mijn hoofd. Dichten was voor mij ook een manier om te communiceren. Toen er steeds meer andere vormen van communicatie kwamen, hoefde dichten niet meer. Maar ik sluit niet uit dat ik het nog weer eens ter hand neem.”

Welke Bijbelse figuur spreekt u het meest aan?

„Abraham en Mozes. Abraham werd geroepen. En hij is gegáán. Dat had iets missionairs. Hij kreeg bovendien de belofte: als je een rechtvaardig leven leidt, zul je tot een zegen van de volken worden gesteld.

Dat brengt mij terug bij de waaromvraag naar het leed in de wereld. Als Nederland als samenleving verhardt, ontkom je er als christenen niet aan indringend de vraag te stellen in hoeverre je recht en goed doet in de maatschappij. De Bijbel laat keer op keer zien dat Gods kinderen dikwijls het grootste obstakel in Gods herstelplan zijn.

Ik herinner mij een lezing waarin de vinger werd gelegd bij drie afgoden van ons, westerse christenen. We hangen aan macht en trots, maar moeten terug naar nederigheid. We hechten aan populariteit en succes, maar moeten terug naar integriteit. We zijn behept met weelde en hebzucht, maar moeten terug naar eenvoudigheid.

Stel je eens voor dat, in het voetspoor van Abraham, alle christenen zich werkelijk zouden realiseren dat zij uitgekozen zijn om rechtvaardig te leven. Wat zouden ze tot zegen van de volken zijn!

De figuur van Mozes vind ik bijzonder vanwege zijn emotionaliteit en rechtvaardig­heidsgevoel. Dat herken ik bij mezelf. Tegelijk het drama: hij heeft zó gepleit voor het volk, en toch mocht hij het land niet in.

Hij kreeg een opdracht van God. Maar hij wierp tegen dat hij niet kon spreken. Maar de Heere zei: Ga nu maar. Ik zal erbij zijn. Dat heb ik ook in mijn eigen leven gezien. Ik doe veel dingen waarvoor ik niet geschoold ben. Maar ik heb geleerd: ga maar, God vergezelt je.”

Niemeijer loopt naar de boekrol aan de muur. Het verhaal van Abraham, die de opdracht kreeg Izak te offeren. „Abraham kreeg zijn zoon terug. Wij kregen Harmen terug. Je kunt geraakt worden. Soms zelfs onderuit geschoffeld. Maar gelukkig heeft God ons de hoop in het hart gegeven.”


Levensloop Marnix Niemeijer

Marnix Niemeijer (Leeuwarden, 1960) groeide op in een gereformeerd vrijgemaakt gezin, met drie broers en een zus.

Zijn vader bracht het tot advocaat-generaal en droeg op hem een sterk recht­vaardigheidsgevoel over.

Niemeijer studeerde Neder­lands in Groningen en gaf les aan het Gomarus College. Van 1989 tot 1994 was hij landen­directeur Azië voor ZOA in Bangkok. Tussen 1996 en 2003 leidde hij de vereniging Philadelphia.

In 2003 werd hij directeur van hulporganisatie Tear.

Niemeijer is getrouwd en heeft drie kinderen, van wie een aangenomen dochter.

Niemeijer is Nederlands gereformeerd.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer