Binnenland

Kinderen van weeshuisouders Westerbork op bezoek in Nederland

Hoeveel kinderen hadden Jeho­shua en Hennie Birnbaum eigenlijk? Vijf van hun zes natuurlijke kinderen waren dinsdag vanuit Israël op bezoek in voormalig Kamp Westerbork. Het aantal kinderen dat het echtpaar in zijn hart sloot, was vele malen groter.

L. Vogelaar
2 October 2013 11:20Gewijzigd op 15 November 2020 06:10
Vijf van de zes kinderen Birnbaum gisteren in het voormalige Kamp Westerbork bij Hooghalen, op de plaats waar vroeger barak 35 –het nummer staat op de steen links– stond, het weeshuis van hun ouders. Tweede van links Sonni Schey, de oudste van de zes, die
Vijf van de zes kinderen Birnbaum gisteren in het voormalige Kamp Westerbork bij Hooghalen, op de plaats waar vroeger barak 35 –het nummer staat op de steen links– stond, het weeshuis van hun ouders. Tweede van links Sonni Schey, de oudste van de zes, die

Terwijl de Joden in het kamp slechts een doodvonnis als vooruitzicht hadden, moest de periode die daaraan vooraf­ging zo normaal en gestructureerd mogelijk verlopen. Het was een van de macabere kanten van de duistere plannen die de Duitsers hadden uitgedacht.

En dat betekende dat kinderen die zonder ouders in het kamp terechtkwamen, in een weeshuis werden verzorgd. De meesten waren geen wees; ze waren zonder hun ouders opgepakt. Zo kwamen ze uit de trein: een baby in een reiswieg; een bedremmelde kleuter; een huilend kind dat op de lagere school had gezeten… als het geen Jood was geweest.

Jehoshua Birnbaum –vaak Otto genoemd– was in 1938 van Duitsland naar Polen gedeporteerd, vertelde dochter Sonni Schey (85), de oudste van zijn zes kinderen, dinsdag. Na de Kristallnacht zette moeder Hennie haar kinderen op de trein naar Nederland. Zelf wist ze uiteindelijk ook de grens over te komen. De arts die haar kort daarna bij de geboorte van het zesde kind hielp, was een schoonzoon van minister Aalberse. De bewindsman wist te bewerkstelligen dat vader Birnbaum van Polen naar Nederland mocht.

Toen de Duitsers in 1940 Neder­land binnenvielen, kwamen de Birnbaums opnieuw onder naziheerschappij. In Westerbork kreeg het echtpaar tientallen ‘weeskinderen’ onder zijn hoede. „Ze werden gewassen, gevoed, 
in liefde verzorgd”, zei Schey. 
„Er was voldoende eten; er was een warme atmosfeer.”

Niemand wist dat de trein die elke dinsdag vertrok, naar een vernietigingskamp ging. „Toch deden mijn ouders alles om zo veel mogelijk kinderen uit de trein te houden.” Stiekem slopen de Birnbaums de kamer binnen waar de transportlijsten lagen om te weten welke kinderen erop stonden. Die probeerden ze vervolgens een beetje ziek te laten lijken, zodat ze niet mee zouden hoeven te gaan.

De kinderen in het Drentse doorgangskamp speelden gewoon. Degenen die de oorlog overleefden, keken op hun tijd in Westerbork vaak negatiever terug dan ze die destijds werkelijk beleefden, zo bleek uit een vergelijking van 69 briefcollecties, dagboeken en verslagen uit het kamp en 122 naoorlogse getuigenissen waarop Eva M. Moraal op 20 september promoveerde. Herinneringen zijn nooit loep­zuiver, betoogde dr. G. Breeuw­sma, universitair docent ontwikkelingspsychologie in Groningen, dinsdag. Herinneringen zijn soms vals; andere keren zijn ze een reconstructie achteraf.

Geheugens zijn ook selectief. Wat de een onthoudt, vergeet de ander. Daarom probeerden de kinderen Birnbaum en de vroegere weeskinderen dinsdag gezamenlijk zo veel mogelijk liedjes uit de kamptijd te be­denken. Liedjes waarmee de leiding van het weeshuis de moed erin hield. Al was de toekomst nog zo dreigend.

Bergen-Belsen

Op 15 maart 1944 werd het gezin Birnbaum afgevoerd naar Bergen-Belsen. Hoe ellendig de situatie ook was, toch bleef het echtpaar zich ontfermen over kinderen die er zonder ouders zaten.

Vooral moeder Birnbaum hield de moed erin. Als haar man dacht dat ze wel spoedig zouden om­komen, „kreeg hij van haar op zijn kop.” Uiteindelijk overleefde het echtpaar met alle zes kinderen en ook een deel van de weeskinderen de concentratiekampen. „Dat is een wonder”, zegt Schey. „We danken God dat we tot hiertoe mochten leven. Ik ga vaak naar scholen en naar groepen volwassenen om over het verleden te vertellen. Maar dan praat ik ook over de toekomst.”

De Birnbaums namen na de bevrijding geen groot verlof om op krachten te komen, maar ontfermden zich in het bejaardentehuis Joodse Invalide in Amsterdam over kinderen die geen ouders meer bleken te hebben. Later gebeurde dat in Bussum.

In 1949 emigreerden Jehoshua en Hennie Birnbaum met hun kinderen én de weeskinderen naar de nieuwe staat Israël. Oudste dochter Sonni was drie jaar eerder al gegaan. In 1995 bezocht ze Westerbork; dinsdag kwam ze er voor de tweede keer terug. Bussum bezocht ze voor het eerst; die periode had ze niet meegemaakt.

Drie broers en een zus maakten de reis naar Nederland ook. De andere zus bleef achter vanwege de zorg voor haar man. In Her­inneringscentrum Kamp Westerbork eerden ze de nagedachtenis van hun ouders, die –terwijl veel mensen alleen maar bezig waren zelf te overleven– zich over tientallen hulpeloze kinderen ontfermden. „Ze waren niet uit op een dankbetuiging”, zegt Sonni. „Voor allen was plaats in hun hart. We zijn trots op hen. We hopen op een vredige toekomst voor ons, Joden, in de hele wereld.”

De kinderen Birnbaum stonden dinsdag bij de plaats waar eens het weeshuis was. „Het is hier heerlijk, in het bos.” Maar ze dachten aan wat zich er afspeelde. „We kwamen vandaag grote groepen kinderen tegen. Het is goed dat die hier komen kijken.”


Lappenpop ging mee van kamp naar kamp

Lous Hoepelman was een van de kinderen die zonder hun ouders de Duitse gevangenschap in moesten. Drie jaar was ze toen ze tussen volwassenen gevangen zat in Amsterdam. Omdat ze Joods was. Wat dat was? Kennelijk iets wat ze niet mocht zijn.

Zij was verraden en opgepakt; haar ouders –op een ander adres– niet. En zo zat ze daar, moederziel alleen. Mies, haar lappenpop, was de enige die haar troost bood.

Na een treinreis was daar Westerbork. Dat was niet minder bedreigend, al ontfermden de weeshuisouders zich over haar. Er volgde weer een treinreis, in een vieze wagon die naar vee en uitwerpselen rook. Alle kinderen van het weeshuis die erin zaten, huilden.

Zo kwam Lous in Bergen-Belsen. Ze voelde zich ziek en hongerig, en had jeuk van de luizen.

Weer een treinreis. Nu naar Theresienstadt, in Tsjechoslowakije. Toen, na de bevrijding, per vliegtuig terug naar Nederland. Een vreemde mevrouw zei: „Dag, Lousje, ik ben je mama.” Papa was er niet meer; ook verraden; hij was vergast in Auschwitz.

Lous Hoepelman heet nu Steenhuis en vertelt op scholen over haar kinderjaren, toen ze zonder haar ouders drie kampen overleefde. Mede dankzij de weeshuis­ouders.

Aan elke klas vertelt ze over de gevolgen van antisemitisme en onverdraagzaamheid. En altijd –ook dinsdag in Westerbork– laat ze aan het eind van haar verhaal Mies zien, de lappenpop die in alle kampen meeging en de oorlog ook ‘overleefde’.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer