Kerk & religie

De catechismusprediking van Kohlbrugge

„Het is nog geen mens gelukt, Gods waarheid beter en duidelijker uit te leggen, dan het in de Heidelberger Catechismus gedaan is”, zo drukt Kohlbrugge zich uit in een preek. Hij beschouwde dit geschrift als een kostbaar geschenk aan Gods Kerk dat in alles overeenstemt met Gods Woord.

H. Boele
1 October 2013 21:16Gewijzigd op 15 November 2020 06:09
Dr. H. F. Kohlbrugge beschouwde de Heidelbergse Catechismus als een kostbaar geschenk aan Gods Kerk. beeld RD
Dr. H. F. Kohlbrugge beschouwde de Heidelbergse Catechismus als een kostbaar geschenk aan Gods Kerk. beeld RD

Diverse preken uit de Heidelbergse Catechismus (HC) zijn er voorhanden van de prediker uit Elberfeld, maar hij heeft geen complete verklaring van dit leerboek nagelaten. Dit heeft te maken met het feit dat Kohlbrugge niet de gewoonte kende om in de avonddienst uit de HC te preken. In de tweede dienst behandelde hij in de regel vervolgstoffen, in eerste instantie over de profeet Jesaja en na ongeveer zes jaar volgde de brief aan de Hebreeën.

In 1855 rondde hij de serie preken over dit Bijbelboek af, maar ook daarna ging hij er niet toe over de HC te bepreken. Dit constateert ook J. van Lonkhuyzen in zijn dissertatie: „Kohlbrugge preekte gewoonlijk rechtstreeks uit de Heilige Schrift, slechts zelden uit de catechismus. Wel werd deze in de prediking gedurig aangehaald, maar hij werd toch niet geregeld behandeld. Dit is te betreuren.”

Toch had Kohlbrugge hoge achting voor dit geschrift. Zijn gemeente gaf hij eens deze woorden mee: „Laat het u een worstelen worden met God, dat Hij u en uw hele huis regeert door de Heilige Geest, en dan is het eerste bord dat op tafel komt Gods Woord en de catechismus.”

Fragmentarisch

Kohlbrugges dagboekaantekeningen bevestigen dit beeld. Zijn notities laten zien dat hij de HC slechts fragmentarisch behandeld heeft. Uit het in kaart gebrachte overzicht van Kohlbrugges preken gedurende de eerste zes jaar van zijn verblijf in Elberfeld (van vrijwel alle zondagen uit die periode is bekend waarover hij heeft gepreekt) blijkt dat hij op 31 mei 1852, op tweede Pinksterdag, voor het eerst uit dit leerboek preekte. Kohlbrugge stond toen bijna zes jaar in Elberfeld.

Op deze feestdag besteedde hij aandacht aan zondag 19 en 20, de vragen 51 en 53. Kohlbrugge stelt dat vraag 53: „Wat gelooft gij van de Heilige Geest?” nauw samenhangt met vraag 51: „Wat nuttigheid brengt ons nu deze heerlijkheid van ons Hoofd Christus?” In de inleiding van deze preek zegt hij dat deze laatste vraag „een van de meest gewichtige vragen van onze Heidelbergse Catechismus is” en „wij kunnen deze vraag nooit te dikwijls doen, en wij moeten daarop, zullen wij zalig worden, het antwoord kunnen geven, dat de catechismus geeft.” Deze preek is opgenomen in de bekende bundel ”Feeststoffen”.

Vanaf dat moment koos Kohlbrugge zo af en toe de HC als stof voor zijn prediking. Zo preekte hij in 1854 op Hemelvaartsdag over het geloofsartikel ”Opgevaren ten hemel” en bracht in deze preek vraag en antwoord 46 ter sprake. De daaropvolgende zondag, 28 mei, onderwees hij zijn gemeente over het artikel ”Zittende ter rechterhand Gods” en stond toen stil bij vraag en antwoord 50 en 51. In datzelfde jaar preekte Kohlbrugge nog een keer uit de HC; dit keer over de vragen en antwoorden 75 tot en met 81 als een voorbereiding voor het heilig avondmaal.

Bij het inventariseren van alle catechismuspreken van Kohlbrugge valt het op dat er feitelijk geen structuur in aan te brengen is; ook de frequentie is ieder jaar weer anders. In 1856 behandelde hij uit dit leerboekje vijfmaal, een jaar later negenmaal, maar in 1861 preekte Kohlbrugge slechts één keer uit de HC.

Iets wat opvalt is dat Kohlbrugge in 1859 vier weken achtereen een prekenserie van acht meditaties over zondag 1 hield: zes keer preekte hij over vraag en antwoord 1 en twee keer over vraag en antwoord 2.

Motieven

De zes preken over vraag en antwoord 1 zijn gehouden op 7, 14 en 21 augustus 1859. Wat de motieven zijn geweest dat Kohlbrugge juist toen over deze stof wilde preken, is niet met zekerheid te zeggen. Misschien wilde hij zijn gemeente troosten omdat in Elberfeld de cholera was uitgebroken. Daarvan wordt iets vermeld in de vijfde preek. Of was het min of meer willekeurig? In ieder geval is het niet gemakkelijk te achterhalen.

De cholera trof ook enkele leden van Kohlbrugges gemeente; dit is op te maken uit een preek van 28 augustus. Kohlbrugge preekte ’s morgens uit Hosea 14:1a en 2 en riep de gemeente op tot bekering: „Bekeer u! Dat is Gods stem tot u. Welaan, God is ons zo genadig geweest, dat het een wonder is in onze ogen. Tellen wij de leden in onze gemeente, dan missen wij nog niemand, dan een kind en nog een kind, dat heenging, met de eerste vraag en antwoord van de Heidelbergse Catechismus. De overigen moesten door de pestilentie gespaard blijven.”

Deze zes preken zijn in het Duits verschenen onder de titel: ”Der einige Trost im Leben und im Sterben. Sechs Predigten über die erste Frage und Antwort des Heidelberger Katechismus”. De ”Vereeniging tot uitgave van gereformeerde geschriften” heeft deze preken voor het eerst in het Nederlands uitgegeven en in 1941 zijn deze opgenomen in de bundel catechismuspreken getiteld: ”De eenvoudige Heidelberger”.

Dagboekaantekeningen

Hoeveel keer Kohlbrugge uit de HC heeft gepreekt is niet exact bekend. Zijn dagboekaantekeningen geven geen volledig overzicht van alle teksten waarover hij heeft gepreekt. De gegevens die tot nu toe bekend zijn, ongeveer 85 procent, laten zien dat Kohlbrugge 110 keer uit de HC heeft gepreekt. De ene keer behandelde hij een gehele zondag, een andere keer koos hij ervoor om een of twee vragen aan de orde te stellen en dan soms nog uit twee verschillende zondagen.

Het in kaart gebrachte overzicht laat zien dat Kohlbrugge over zestien zondagen nooit heeft gepreekt. Van de catechismuspreken die verschenen zijn, zijn de meeste opgenomen in de bundel ”De eenvoudige Heidelberger”. Deze bundel is samengesteld door dr. P. A. van Stempvoort en verscheen voor het eerst in 1941 bij uitgeverij Callenbach te Nijkerk. Omdat voor deze publicatie ernaar gestreefd is zo veel mogelijk catechismuspreken van Kohlbrugge te bundelen, komt het voor dat er bijvoorbeeld vier preken opgenomen zijn over vraag en antwoord 22 en twee over vraag en antwoord 39.

Daarnaast zijn diverse preken nooit in druk verschenen. Een voorbeeld is vraag en antwoord 32 van zondag 12: „Waarom wordt gij een christen genaamd?” Kohlbrugge heeft vier keer over dit gedeelte gepreekt, maar het kwam niet tot een uitgave van deze preken.

Kohlbrugge heeft diverse malen in Nederland gepreekt. Zijn dagboekaantekeningen laten zien dat hij vier keer ’s middags uit de HC heeft gepreekt. Vermoedelijk is hem dat gevraagd. Op 19 april 1857 preekte hij in Zuid-Beijerland over vraag 29 en 30; op 9 augustus 1857 ging hij voor in Nieuw-Loosdrecht en behandelde hij vraag 86; op 30 augustus 1863 preekte hij in Fijnaart over vraag 60 en op 20 september 1863 preekte hij in Hilversum over vraag 56. Helaas zijn deze preken niet gepubliceerd.

Bij het rubriceren van alle 110 catechismuspreken valt op dat Kohlbrugge een opmerkelijke belangstelling had voor zondag 21. Hierover heeft hij zestien keer gepreekt, met name had vraag 56 zijn bijzondere interesse: „Wat gelooft gij van de vergeving der zonden?” Helaas zijn er maar drie preken over deze zondag in druk verschenen. Vervolgens komt zondag 1 met elf preken en daarna volgen zondag 19 met tien preken en zondag 22 en 45 elk met zes preken. Verder zijn er vier zondagen met vier preken en twee met drie preken. Wat overblijft zijn acht zondagen met twee preken en 17 zondagen waarover Kohlbrugge maar één keer heeft gepreekt.

Feestdagen

Een aspect dat opvalt is dat Kohlbrugge nogal eens de voorkeur had om rond de feestdagen uit de HC te preken. Hierboven is het jaar 1854 al genoemd toen Kohlbrugge op Hemelvaartsdag over zondag 18 preekte, maar dit gebeurde meer. Op de zondag na Hemelvaartsdag was zondag 19 geliefd, maar ook zondag 22: „Wat troost geeft u de opstanding des vleses?” In 1872 stond Kohlbrugge in de lijdenstijd stil bij een vijftal geboden en hield zijn gemeente voor dat de Heere Jezus door Zijn gehoorzaamheid ons overtreden tegen alle geboden verzoend heeft.

Ook in belijdenisdiensten koos Kohlbrugge tamelijk vaak de HC als uitgangspunt voor zijn prediking. Het was destijds gebruikelijk in de Niederländisch-reformierte Gemeinde dat catechisanten in de maand augustus belijdenis aflegden. Zo hield hij op 16 augustus 1857 een „belijdenispredikatie over den Heidelbergsche Catechismus.”

Bij zondag 21 augustus 1859 noteert Kohlbrugge in zijn dagboekaantekeningen: „Twintig jongelingen waaronder Matthijs en Theodoor Westendorp en tien meisjes waaronder onze nicht Anne Verschuer leggen voor de gemeente hun geloofsbelijdenis af.” Hij preekte toen over zondag 1. Een jaar later preekte hij twee zondagen achtereen over ”De hoofdwaarheden der Christelijke geloofsleer”. Deze ”hoofdwaarheden” zijn vier preken waarin diverse vragen uit de hele catechismus aan de orde komen. Kohlbrugge wilde zijn catechisanten en zijn gemeente wijzen op dit rijke geschenk dat God ons „in Zijn grote genade en barmhartigheid schonk.”

In 1866 preekte Kohlbrugge op 19 augustus twee keer over het geloofsartikel uit zondag 21: „Ik geloof een heilige algemene christelijke kerk” en in 1869 hield hij op 8 augustus twee ”Bekenntnispredigten nach dem HC”.

Heerlijkste antwoord

Kohlbrugge had een voorliefde voor zondag 1. Hij noemt de eerste vraag met het antwoord het voorportaal van onze belijdenis, „een vraag waarover wij te leren zullen hebben tot aan onze jongste snik. De hele rijkdom van de volzalige God, de eeuwige heerlijkheid wordt u daarin aangeboden en als het ware, op de hand gelegd en als u uw catechismus opent, staat dat alles in volle pracht en heerlijkheid voor u.” Dit ”voorportaal” biedt ons werkelijk troost: „Hoe komt men door dit leven heen met al zijn moeiten en zorgen? Hoe kan men toch zijn levensweg getroost en moedig bewandelen en als het laatste uur is gekomen het moede hoofd met vrede en vreugde neerleggen? Zie! daar hebt ge nu het heerlijkste antwoord op deze noodkreet, in de eerste vraag en antwoord van uw catechismus.”

Al is het zo dat Kohlbrugge de catechismus niet integraal heeft behandeld voor zijn gemeente, toch nam dit troostboekje in zijn prediking een prominente plaats in. Met grote regelmaat citeerde hij de HC vanaf de kansel en prees dit boekje aan: „God gaf in Zijn wonderbare genade voor drie eeuwen aan Zijn gereformeerde Kerk een boekje in handen, klein van omvang, maar rijk, o zo rijk van inhoud.” In een andere preek zegt hij het zo: „Wie gaf ons de catechismus? Die gaf ons vader en moeder, en zij hebben hem van grootvader en grootmoeder. Maar van waar hebben die hem? Die hebben hem van bloedgetuigen, die met hun eigen bloed hebben bekrachtigd, dat de inhoud van de catechismus waarheid is. Wat baat mij echter een schat, als ik er geen gebruik van maak? Weet ik hem niet te gebruiken, dan moet ik het leren, opdat ik er gebruik van maak.”

Kohlbrugge zegt zelfs dat God de Heidelberger heeft geschreven: „U zult zeggen: „ja, die vraag en antwoord heeft Ursinus geschreven.” Toch niet, God heeft het geschreven, al was Ursinus toen ook slechts vierentwintig jaar oud. Het is de mening van de Heilige Geest.”

In feite leefde de prediker uit Elberfeld zelf in de catechismus. De zondag na zijn overlijden deelde ds. Künzli aan de gemeente de woorden mee die Kohlbrugge nog op zijn sterfbed sprak: „De Heidelberger! – de eenvoudige Heidelberger! Houdt daaraan vast, mijn kinderen! Uit uzelf kunt ge geen enkele waarheid verstaan, maar deze catechismus bevat alles, zoals ik het u heb onderwezen.” Deze woorden uit 1875 gelden ook voor vandaag en zijn nog even actueel, laten we deze ter harte nemen.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit het augustus/septembernummer van het maandblad Protestants Nederland.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer