Project met stadsbijen zorgt voor honing en voor dagstructuur
NIJMEGEN. „Wegwezen jij.” Jan (20) slaat een verdwaalde bij van zich af. Niet verwonderlijk dat er bijen in de buurt zijn. Waar Jan zich bevindt, op het dak van het Nijmeegse stadhuis, staan vier bijenkasten. Onderdeel van nieuw, succesvol dagbestedingsproject van de Gelderse verslavingszorginstelling IrisZorg: stadsbijen.
„Ga maar achter de kast staan, dan kan je niets gebeuren”, zegt begeleider Fred Schattevoet van IrisZorg tegen zijn gasten.
Behalve begeleider is Schattevoet sinds dit jaar ook imker. Een jaar lang volgde hij vrijwillig een opleiding om dit te worden. IrisZorg startte dit voorjaar met dit nieuwe project voor arbeidstherapie, op het dak van het stadhuis.
De Nijmegenaar is tevreden over het verloop van het project. „We hebben in totaal 35 kilo honing geoogst”, vertelt hij niet zonder trots. „Tien in het voorjaar en 25 in het augustus. Maar wat belangrijker is: het is goed voor de jongens.”
Jan is een van hen. De jongeman bracht zijn jeugd door in diverse internaten en had het op school totaal niet naar de zin. „Als ze dan weer taal of rekenen gingen doen, zei ik: Doei, ik ga een shaggie roken.”
Twee jaar geleden kwam hij bij IrisZorg terecht. Nu werkt hij in de werkplaats, waar hij diverse binnenactiviteiten doet, zoals houtbewerking. Het liefst werkt Jan echter buiten. Het onderhoud van de bijenkasten is een van zijn activiteiten.
De cliënten hebben last van concentratieproblemen en mogen niet te veel prikkels krijgen, vertelt Schattevoet. „Dat komt door hun verslaving of psychiatrische problematiek zoals ADHD. Daarom hebben ze structuur nodig tijdens het werk en op de dag. Iemand zoals Jan heeft een-op-eenbegeleiding nodig. Dat is bij het bijenproject mogelijk.”
En met succes. „Jan is veel rustiger geworden”, constateert de hulpverlener. „Vroeger kon ik hem geen moment alleen laten, nu wel.” Jan: „Al blijft hij twintig minuten weg, ik blijf hier staan.”
Schattevoet en Jan zijn dit keer bij de bijen om te controleren hoe het gaat. „We zijn ze aan het inwinteren”, vertelt de begeleider. „Omdat wij de honing hebben weggehaald, hebben de bijen geen materiaal om de winter te overleven. Daarom geven we ze 12 kilo suikerwater per kast.”
Op het platte dak staan vier kasten, twee grote en twee kleine. De kleine huisvesten waarschijnlijk uitstervende bijenvolken. „We hebben in geen tijden hun koningin gezien. Die is niet meer teruggekomen; misschien geplet op een autoruit.”
Schattevoet wijst op de activiteit bij de grote kasten. „Daar vliegt het af en aan. Zie je dat, Jan, die heeft nog stuifmeel aan z’n poten. Voor bijen is dat eten. Ze gaan ook naar die kleinere kasten toe en roven daar suikerwater. Er horen wel wachten bij de ingang te staan die ruiken of de bij van hun volk is, maar waarschijnlijk staan die er niet meer.”
In de zomer vliegen de Nijmeegse stadsbijen in een straal van zo’n 3 kilometer van het stadhuis af. „We weten niet op welke planten en bomen ze allemaal zitten. Daarom noemen we de honing die ze produceren stadshoning.” De eerste potjes stadshoning zijn naar de deelnemende organisaties gegaan, en verder onder anderen naar wethouder Van der Meer.
Onderwijl trekken Schattevoet en zijn cliënt plankjes uit de kasten en inspecteren die. „We kunnen er van alles op zien: pootjes, vleugels. Maar het gaat ons vooral om de dode varroamijt, een parasiet die we met zuur bestrijden. Hoe meer we er tellen, des te effectiever lijkt de bestrijding te zijn.”
Schattevoet zou graag uitbreiding van het „leuke project” zien. Er staan inmiddels ook zeven bijenkasten op een Nijmeegs jongerenopvangcentrum. „Ik zou graag nog meer kasten plaatsen. Mensen moeten bereid zijn onze cliënten op hun terrein toe te laten. Dat is goed voor hen, want dat geeft hun een gevoel van eigenwaarde.”
Dat is merkbaar als het groepje beneden koffie drinkt. Jan praat volop met een Nijmeegse ambtenaar. Als het interview met Schattevoet hem te lang duurt, zegt Jan: „Zullen we maar eens naar de volgende klus gaan?” Waarop Schattevoet hem vriendelijk corrigeert: „Hoho, ik ben de baas, hè?”