Monument voor Willem Sluiter
ZWOLLE. Willem Sluiter heeft sinds zaterdag zijn gedenkplaat in de Grote Kerk van Zwolle. Ook al zou hij daar volgens prof. dr. W. J. op ’t Hof zelf op tegen zijn geweest.
Bij de officiële onthulling van de plaquette voor de Achterhoekse dichter en dominee Willem Sluiter (1627-1673) in de Grote Kerk in Zwolle komen allerlei soorten publiek bij elkaar: nazaten van Willem Sluiter, inwoners van de Achterhoek, leden van het Eibergse zangkoor ONO (Oefening Nooit Opgeven), een handjevol gereformeerde piëtisten, een burgemeester en een Kamerlid, een kunstenaar en een dichter, wat journalisten en fotografen.
De vraag is of Sluiter zich er zelf helemaal thuis gevoeld zou hebben: hij hield van het buitenleven –niet van de stad–, en hij was geen mens voor gezelschappen en sociale gelegenheden. Hij beminde de eenzaamheid en leidde, nadat zijn vrouw al op 24-jarige leeftijd in het kraambed gestorven was, een kluizenaarsbestaan in de Achterhoek. „Nooit ben ik minder eensaem dan/ wanneer ik eensaem wesen kan”, dichtte hij treffend.
Maar een middag waarbij veelvuldig uit zijn werk geciteerd wordt, is tegelijkertijd ook helemaal in zijn geest: hij leefde en werkte vanuit een hoge roeping, en wilde niets liever dan „spreken nadat hij gestorven was.” De initiatiefnemer, journalist en Sluiterkenner Arend Heideman, heeft ongetwijfeld dat levensdoel van de dichter voor ogen gehad bij de samenstelling van het programma in de Zwolse kerk waar Sluiter begraven ligt.
De beide sprekers, letterkundige en criticus dr. Hans Werkman en kerkhistoricus prof. dr. W. J. op ’t Hof, benadrukken allebei de twee kanten van Sluiter: zijn neiging tot kluizenaarschap én zijn zendingsdrang.
Werkman portretteert Sluiter, en geeft daarnaast een indruk van de enorme invloed die de dichter in zijn directe omgeving –de Achterhoek– heeft uitgeoefend: „Omstreeks 1975 vertelde een oude dame voor de radio dat zij haar grootmoeder had horen lezen en zingen uit het ”Sluterboek”. Die oma las er omstreeks 1850 als meisje uit voor op de boerendeel, voor de knechten en de meiden. De liederen waren toen al zo’n 180 jaar oud. Ze waren van mond tot mond doorgegeven, doorgezongen.”
Bij zijn wandelingen door de Achterhoekse dreven –dikwijls door hem bezongen– hoorde Willem Sluiter het volk liedjes zingen die later omschreven zijn als „walgelijk van geesteloosheid en weerzinwekkend van platheid.” Dus ging hij zelf liederen maken om de mensen wat beters te zingen te geven.
”Sluterboek”
Zijn bekendste bundel, ”Eibergsche Sang-Lust”(1670) droeg hij op aan zijn gemeente. Alle gezinnen kregen een exemplaar cadeau. „Algauw werd het overal in de Achterhoek het ”Sluterboek” genoemd. In oude Eibergse families zullen ongetwijfeld nog exemplaren bewaard worden. Twee eeuwen lang zijn ze ook werkelijk gebruikt, onderweg, thuis, in het zangkoor, bij begrafenissen.”
Werkman waagt de stelling dat de wijde verbreiding van Sluiters zangboek tot gevolg had dat meer mensen die kunst wilden leren. Daardoor was het analfabetisme in de Achterhoek eerder overwonnen dan in andere streken waar dialect werd gesproken, was er zelfs tot in de twintigste eeuw meer leeslust dan elders in Nederland.
Prof. Op ’t Hof kiest een andere insteek: geen beschouwing over de dichter, maar „een existentiële ontmoeting met hem.” Met gedragen stem declameert hij de verzen van Sluiter, vele strofen lang, in een poging het publiek mee te nemen „op de golfslag van Sluiters poëtische zeggingskracht”: „Hoe zaligh is de mensch, die weet,/ Wat Iesum te beminnen heet,/ En die sich selfs versakend’ tracht,/ Om Iesu wil te zijn veracht.”
Bijna terloops waagt hij zich intussen toch aan een poging tot karakterisering: „Ik beschouw hem niet als een gereformeerde piëtist, maar als een gereformeerde devoot.”
Diverse voorbeelden maken duidelijk hoezeer Sluiter beïnvloed is door teksten uit de moderne devotie: hoe hij bijna letterlijk de taal van Thomas a Kempis verwerkt in zijn eigen poëzie, hoe zijn „gevoelige Jezusliefde” doet denken aan Bernard van Clairvaux, en hoe de thematiek van dood en eeuwigheid zijn werk doortrekt. „Zijn gedicht ”Doots-echtscheidinge” is het meest ontroerende wat ooit uit zijn ganzenveder gevloeid is.”
Beeld in de kerk
Een plaquette met een afbeelding van Sluiters hoofd vindt prof. Op’t Hof intussen eigenlijk alleen verantwoord buiten de kerk, niet in de kerk. „Maar ik heb mijn geweten gesust met de gedachte dat het in deze postmoderne tijden, waarin er nauwelijks nog plaats is voor religie, geen kwaad kan dat Sluiter toch een plek krijgt in een kerkgebouw.”
De overige aanwezigen hebben dergelijke bezwaren niet, en bewonderen het bescheiden beeldhouwwerk van Anton ter Braak, dat door burgemeester H. Bloemen van de gemeente Berkelland en Herman Schepers –grondlegger van museum De Scheper in Eibergen– onthuld wordt.
Als afsluiting zingt het Eibergse koor nog een lied van Sluiter: „Jesus is weer opgestaen.” Een van de zangers, een oudere man op de achterste rij van het koor, staat te stralen terwijl hij zingt.