Dietrich Bonhoeffer over oorlog en vrede
Oorlog is zonde. Dat is een grondovertuiging die de Duitse theoloog Dietrich Bonhoeffer (1906-1945) altijd heeft gehuldigd. Een rechtvaardige oorlog bestond voor hem niet: elke oorlog was schuld tegenover God. Het gebod van Christus is immers niet onduidelijk: Hebt uw vijanden lief.
De taal in zijn boek ”Navolging” is zeer resoluut: „Er laat zich geen kwaad denken, dat zo groot is, dat het toch een andere houding van de christen zou vragen.” Waar de kerkvader Augustinus criteria opstelde voor een rechtvaardige oorlog, lijkt Bonhoeffer een christenmens weer op de stoel te drukken en hem het wapen uit handen te nemen. Blijven zitten. Oorlog is altijd zonde. Dus ook in Syrië.
Er is echter meer te zeggen. Bonhoeffer zag zichzelf geconfronteerd met het kwaad van het naziregime en ging een actieve rol spelen in het verzet. Hij was zelfs betrokken bij een moordaanslag op Adolf Hitler. Daarmee is het dilemma van oorlog en vrede getekend. Want hoe verhoudt de radicale taal uit ”Navolging” zich met de praktijk van een wereld waar het kwaad de vrije loop lijkt te hebben?
In de vroege jaren dertig huldigde Bonhoeffer sterk pacifistische ideeën. In 1935 was hij van plan naar India te reizen om daar te leren van de geweldloosheid zoals Mahatma Gandhi die propageerde. Van de Indiareis zou het echter niet komen: Bonhoeffer werd benoemd tot rector van een nieuw seminarie van de Belijdende Kerk, de antinazistische beweging in de Duitse staatskerk, in Finkenwalde.
Er lijkt een breuk te zijn met zijn latere spreken over oorlog en geweld. Uit zijn nooit voltooide boek ”Ethik” valt een belangrijke verandering in zijn denken op te maken. Bonhoeffer heeft het over een ”uiterste reden” waarin er van de algemeen geldende wet van geweldloosheid afgeweken kan worden. Verzet kan nodig zijn om te voorkomen dat er (nog meer) slachtoffers vallen. Hij spreekt over grensgevallen die zich onttrekken aan gemakkelijke categorieën van goed en kwaad. Het is voor hem geen optie om zwijgende getuige van slechte daden te zijn.
Zijn zwager Gerhard Leibholz schreef later dat Bonhoeffer zijn opinie herzag, „omdat hij inzag dat het politieke gezag in Duitsland volkomen corrupt en immoreel was geworden. (…) Bonhoeffer was er heilig van overtuigd, dat het niet alleen een christelijk recht was maar ook een christelijke plicht tegenover God om tegen tirannie in opstand te komen.”
Het gebruik van geweld bleef voor Bonhoeffer intussen principieel schuld, waarvoor tussenkomst van een andere kant nodig is: Christus. Verzet was voor hem vuile handen maken en daarmee bleef de drempel voor het gebruik van geweld hoog.