Opinie

Bevindelijk gereformeerden niet echt geëmancipeerd

Naar de definitie van de socioloog dr. J. Hendriks kun je niet zeggen dat de bevindelijk gereformeerden geëmancipeerd zijn. Zij kunnen dat ook niet worden in een maatschappelijke context die niet uitgaat van het bijbelse waarde- en normenpatroon, stelt dr. G. van der Hoek.

13 November 2003 13:33Gewijzigd op 14 November 2020 00:43

Op de opiniepagina van 5 november schreef drs. J. Mulder, directeur van het studiecentrum van de SGP, in deze krant een interessante bijdrage onder de vragende titel ”De emancipatie voorbij, en dan?” Interessant, vanwege de gemelde ontwikkelingen onder de bevindelijk gereformeerden, alsmede vanwege de plaats van deze groepering in onze samenleving. Ik richt mij eerst op de vraag in hoeverre Mulder terecht stelt dat volgens het model van Hendriks deze bevolkingsgroep geëmancipeerd is. Vervolgens wil ik vanuit de geconstateerde ontwikkelingen met hem nadenken over de vraag hoe we daarmee om moeten gaan.

Doel of middel
In wetenschappelijke en populaire publicaties is in de tweede helft van de vorige eeuw ruimschoots aandacht besteed aan de emancipatie van deelgroepen van onze samenleving. Boeken als ”Het rijke roomse leven” en ”Parade der mannenbroeders” beschrijven hoe het rooms-katholieke en het gereformeerde volksdeel onder sterke leiders zich emancipeerden volgens de stadia die Hendriks noemt: bewustwording en agitatie (1), organisatie en confrontatie (2), bereikte doelen (3) en (her)integratie in de samenleving (4).

Recenter publicaties als ”De eeuw van mijn vader” en ”De gereformeerden” bevestigen de cyclische gang van „opgaan, blinken en verzinken.” Kennelijk is het bereiken van stadium 4 tevens het moment dat de geëmancipeerde groep opgaat in het grotere geheel: de groep lost op in de massa, vertoont niet langer het haar kenmerkende gezicht en heft zichzelf vervolgens op.

De studie van dr. C. S. L. Janse over de emancipatie van de bevindelijk gereformeerden geeft in de titel (”Bewaar het pand”) al weer dat de doelstelling van de leidslieden (onder anderen ds. G. H. Kersten) zo ongeveer eindigde bij stadium 3 van Hendriks.

Over stadium 4, de (her)integratie in de samenleving, werd in veel voorzichtiger bewoordingen gesproken. De bewuste toerusting van de eigen achterban stond hoger in het vaandel geschreven, er was een duidelijke beduchtheid voor assimilatie, de vreemdelingschap werd meer benadrukt. Mijns inziens komt dit omdat in het theocratisch ideaal de (her)integratie in de samenleving, het volledig participeren, alleen mogelijk is in een samenleving die zich als geheel en in haar regering laat gezeggen door het Woord van God. Als dat ideaal niet vervuld is, legt dat een begrenzing op aan de mogelijke deelname aan het maatschappelijk gebeuren, in het spanningsveld van enerzijds medeburger en anderzijds vreemdeling en bijwoner te zijn.

Geëmancipeerd of niet
Gezien het bovenvermelde stel ik dat, volgens de definitie van Hendriks, de bevindelijk gereformeerden niet geëmancipeerd zijn. Zij kunnen dat ook niet worden in een maatschappelijke context die niet uitgaat van het bijbelse waarde- en normenpatroon.

Dit laat onverlet dat er in onze samenleving talloze mogelijkheden zijn om constructief op te trekken met andersdenkenden, getuige de waardering die er vaak is voor onze volksvertegenwoordigers. Maar: er zijn grenzen, die dienen wij zelf in acht te nemen en (!) anderen verwachten ook van ons dat we soms een eigen geluid laten horen. Daniël heeft er nooit helemaal bij gehoord, al zijn er in zijn leven onderscheiden periodes geweest. Soms was er acceptatie, dan weer confrontatie, tot zelfs pure vijandschap.

Houding
In onderlinge verbondenheid aan en door het Woord van God is een bezinnende grondhouding nodig ten aanzien van de positiebepaling. Zowel voor de externe opstelling als de interne gedachte-uitwisseling, de groepshouding en de individuele houding.

Wat de externe relaties betreft, constateer ik dat we steeds weer worden teruggedrongen naar de rand van de samenleving, een anti-emancipatiedruk van buitenaf. Dit speelt bijvoorbeeld duidelijk bij de discussies over de vrijheid van onderwijs. Van het reformatorisch onderwijs wordt vaak een fundamentalistische karikatuur gemaakt. Die beeldvorming kunnen en moeten we weerleggen.

De grens is dat je niet inlevert op de kernidentiteit, namelijk het ideaal van de theocratie. Het Woord moet het laatste woord houden, anders komen we in stadium 4 van Hendriks terecht en zijn we onszelf aan het opheffen. Je verliest dan letterlijk geloof-waardigheid.

Het als leidinggevende inspelen op ontwikkelingen vereist analytisch vermogen en een onderbouwde apologetische attitude. Tot de analyse behoort de vraag: In hoeverre is de zuil van de bevindelijk gereformeerden het resultaat van bewuste aansturing (Mulder noemt voorbeelden), is die aansturing blijven steken in de organisatie en is de doelstelling ”bewustmaking en toerusting” onvoldoende ingevuld?

Mulder meldt als motivatie van ds. G. H. Kersten: de kudde beginselmatig bij elkaar houden. En: in hoeverre zijn we slechts ’meegelift’ met algemeen maatschappelijke ontwikkelingen? En als dat zo is, verklaart dat mogelijke gevoelens van verwarring? Hebben we intern oog voor de tweede emancipatiegolf: die van het individu dat uit is op vrijheid en vrijheidsbeleving? Verklaart deze individualistische kant ook iets van het afnemend gezag, en zo ja, hoe hebben we daarmee om te gaan? Tijden de gezagscrisis in Amsterdam rond de bezetting van het Maagdenhuis (ca. 1968) werd gezegd: „Gezag is gezag, en gezag moet gehandhaafd worden.” Dat bleek niet te werken. Waardoor niet? En: hoe dan wel?

Opener toerusting
Met Mulder ben ik van mening dat door de emancipatieprocessen, groepsgewijs en individueel, ook de samenstelling van de gezindte van de bevindelijk gereformeerden wezenlijk is veranderd. Hoewel mijns inziens het theoretisch model van Hendriks niet volledig van toepassing is, en er daarom ook geen plaats is voor het fatalisme dat verbonden is aan deze theorie, is er alle reden om te komen tot opener toerusting van jongeren (daarom vraagt de recente RD-enquête over mediagebruik onder onze jongeren). Deze toerusting zou de uitwerking, de spin-off, moeten zijn van het in verbondenheid fundamenteel analyseren van de tijdgeest en het komen tot een eigentijdse, bijbelse apologetiek. Deze naar-buiten-gerichtheid zou tevens de interne verbondenheid en de verdraagzaamheid ten aanzien van middelmatige zaken vergroten.

Anno Domini 2003 kunnen we de zaken die op ons afkomen niet afdoen door alleen de wijze Salomo te citeren: „Er is niets nieuws onder de zon.” Christus Zelf geeft ons de wijze raad: „Mijn Vader werkt tot nu toe, en Ik werk ook.” In die geest sprak Luther toen hij zei: „Als ik wist dat morgen de dag van de wederkomst was, zou ik vandaag nog een boompje planten.” Laten we werken zolang het licht is.

De auteur is oud-voorzitter van de centrale directie van het Driestar College, Gouda.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer