Uitgangspunt Israëlvisie Aldershoff en Hamburger onjuist
W. G. Aldershoff en J. Hamburger (RD 10-9) laten de geschiedenis van Israël ten onrechte beginnen bij de delingsresolutie uit 1947, stelt dr. Matthijs de Blois. Dat heeft volgens hem grote consequenties.
Naar mijn indruk begint voor de heren Aldershoff en Hamburger de geschiedenis van de staat Israël bij de delingsresolutie van de VN uit 1947. Volgens dit (niet-bindende) voorstel zou voor de staat Israël slechts een snippertje overschieten van het oorspronkelijke mandaatgebied Palestina. Dit mandaatgebied strekte zich uit van de Middellandse Zee tot de oostgrens van het huidige Jordanië. Een gebied waarin krachtens een bindend besluit van de Raad van de Volkenbond uit 1922 een Joods nationaal tehuis zou moeten worden gevestigd. Dit mandaat lijkt mij een beter uitgangspunt voor een beschouwing over de Israëlische positie in verband met het conflict met de Palestijnse Arabieren.
In 1923 heeft de mandataris (de Britse regering) het gebied weliswaar teruggebracht tot het territoir tussen de Middellandse Zee en de Jordaan, maar dat is toch aanzienlijk meer dan het delingsplan voorzag. Dat plan is door de Joodse gemeenschap onder grote druk aanvaard (om de wanhopige overlevenden van de Shoah een heenkomen te bieden). Het werd echter onmiddellijk door de Arabieren verworpen. Zij duldden geen Joodse staat op ‘Arabische’ grond.
Een poging om door middel van een agressieoorlog snel een einde te maken aan de in 1948 uitgeroepen staat Israël mislukte. In 1949 werden door de strijdende partijen wapenstilstandslijnen vastgesteld. Deze lijnen zijn nooit als internationale grenzen bedoeld.
Als gevolg hiervan vielen door Jordanië en Egypte veroverde delen van het oorspronkelijke mandaatgebied (Judea, inclusief de Oude Stad van Jeruzalem, Samaria en Gaza) echter buiten de controle van de staat Israël. Alle Joden werden uit de Oude Stad van Jeruzalem verdreven; hun synagogen verwoest. In de krant worden die wapenstilstandslijnen uit 1949 vaak ”de grenzen van 1967” of ”de groene lijn” genoemd.
Het delingplan uit 1947 heeft geen enkele juridische betekenis. Dat ligt anders met het mandaat uit 1922. Krachtens de in artikel 80 van het VN-handvest voorziene overgangsregeling is het nog steeds van betekenis. Volgens die bepaling moeten de rechten van een volk –in casu het Joodse volk– verkregen onder het mandaatregime gerespecteerd worden, zolang er nog geen trustschapsovereenkomst is gesloten. Dat is ten aanzien van het oorspronkelijk mandaatgebied Palestina nooit gebeurd.
In het licht van het mandaat moeten ook andere door de schrijvers genoemde aspecten kritisch worden benaderd. De in 1967 door Israël veroverde gebieden Judea (inclusief Jeruzalem), Samaria en Gaza –na opnieuw een agressieoorlog van Arabische staten– kunnen niet gezien worden als bezette gebieden. Het zijn delen van het mandaatgebied die niet toebehoorden aan een andere staat (Jordanië, Egypte) en al helemaal niet aan een niet bestaande ‘Palestijnse staat’. Het concept van een Palestijns volk was in 1967 trouwens nog niet eens aan de orde.
Een eventuele Israëlische claim op de bedoelde gebieden is in het licht van het mandaat sterk. De staat Israël heeft trouwens alleen Oost-Jeruzalem, inclusief de Oude Stad, geannexeerd. Dat is in het licht van het voorgaande dan ook niet in strijd met het internationaal recht, wat de „internationale gemeenschap” (wat dat ook moge zijn) daarvan ook vindt.
Volkenrechtsgeleerde Elihu Lauterpacht concludeerde in 1968 overigens in een doorwrochte studie met betrekking tot Jeruzalem dat het tot 1967 bestaande vacuüm ten aanzien de soevereiniteit over (Oost-)Jeruzalem, tot dan toe door Jordanië zonder titel bezet, met recht door Israël kon worden opgevuld als uitkomst van een door het recht van zelfverdediging gerechtvaardigde inname.
In het verlengde van het voorgaande moet ook de aanwezigheid van Joodse nederzettingen in Judea en Samaria, die volgens Aldershoff en Hamburger strijdig zijn met het internationaal recht, worden beoordeeld. Volgens artikel 6 van het mandaat hebben Joden het recht zich in het mandaatgebied te vestigen. De nederzettingen zijn dus niet illegaal. Helaas heeft het Internationaal Gerechtshof in zijn overigens niet-bindende advies uit 2004 aan de betekenis van het mandaat geen recht gedaan.
Ter afsluiting nog een opmerking over een specifiek punt uit de bijdrage van Aldershoff en Hamburger. Zij wijzen op VN-resolutie 194 (III) waarin onder andere de terugkeer van vluchtelingen, die in de Onafhankelijkheidsoorlog het land van Israël hebben verlaten, aan de orde komt.
Er valt veel over deze resolutie te zeggen. Het is nu van belang om op te merken dat de auteurs verzuimen te vermelden dat het recht op terugkeer volgens de tekst slechts toekomt aan degenen die de wens hebben in vrede met hun naasten te leven. Uitlatingen en praktijken van Arabisch-Palestijnse kant maken dat er zeer veel twijfel bestaat of er aan dat voorschrift kan worden voldaan.
De auteur is als universitair docent verbonden aan de afdeling staatsrecht, bestuursrecht en rechtstheorie van de faculteit rechtsgeleerdheid van de Universiteit Utrecht.