David Livingstone had een vast vertrouwen op God
David Livingstone werd geboren als tweede zoon van arme Schotse ouders, Neil en Agnes Livingstone. Hij werd echter begraven als een held en kreeg een staatsbegrafenis in de Westminster Abbey, die werd bezocht door hoogwaardigheidsbekleders uit het hele koninkrijk.
Livingstone was de bekendste Engelse zendeling en ontdekkingsreiziger uit de negentiende eeuw. God gebruikte hem meer dan enig ander mens om de aandacht van de wereld te richten op de schrijnende noden van Afrika. Over het succes van zijn eigen zendingswerk bestaan echter ernstige twijfels.
Tweehonderd jaar geleden werd hij geboren, op 19 maart 1813. Zijn familie werkte in een katoenspinnerij in het stadje Blantyre, zo’n 15 kilometer ten zuidoosten van Glasgow. De jonge Livingstone werkte vanaf zijn tiende jaar twaalfenhalf uur per dag, zes dagen per week in deze katoenspinnerij. Hij kocht van zijn eerste weekloon een leerboek Latijn en volgde ’s avonds van acht tot tien lessen om zijn scholing te kunnen voltooien.
Vanaf zijn twaalfde jaar had David godsdienstige indrukken. Hij had echter veel vragen over de verhouding tussen de natuurwetenschap en de Bijbel. Het liberalisme deed zich voelen. Toen hij twintig was, kwam hij tot meer vastheid in zijn geloof. Hij las veel in de werken van de Amerikaanse evangelist Charles Finney. Zijn hele leven laat hij een sterk godsvertrouwen blijken.
Een oproep van Karl Gutzlaff, die artsen ertoe aanspoorde om de Heere in China te dienen, sloeg bij Livingstone in en hij ging sparen om medicijnen en theologie te kunnen gaan studeren. Zijn studie, van 1835 tot 1838, was naar hedendaagse maatstaven primitief; verdoven en steriel werken was nog niet mogelijk, van tropische ziekten wist men niets.
In 1837 solliciteerde Livingstone bij het Londense zendingsgenootschap en werd hij naar de hoofdstad geroepen voor een gesprek. In september 1838 werd hij op proef aangenomen en ging hij studeren onder ds. Richard Cecil. Een jaar later brak echter in China de Eerste Opiumoorlog uit en werden de grenzen van dat land voor zendingswerk gesloten.
In Londen ontmoette Livingstone Robert Moffat, die zendeling was in Zuid-Afrika. Die vertelde hem dat hij ’s morgens soms de rook kon zien van duizend dorpen waar nog nooit een zendeling geweest was. Vanaf dat moment richtte Livingstone zich op zuidelijk Afrika. Hij bezocht een bijeenkomst tegen de slavernij, waarin handel drijven werd gezien als antwoord op het slavernijprobleem. Handel en christendom samen waren de oplossing. Dat werd Livingstones motto. In november werd hij tot zendeling bevestigd en vertrok hij naar Kaapstad.
Botswana
Per schip vertrok hij naar het huidige Port Elisabeth en vandaar ging de reis met ossenwagens naar Kuruman, de zendingspost van Moffat. Daar zou Livingstone Moffat opwachten. Het was een reis van 850 kilometer, waar Livingstone volop van genoot. Hij bewonderde de dieren en maakte aantekeningen van wat hij zag.
Kuruman was een soort oase ten zuiden van de Kalahariwoestijn, maar het aantal bekeerlingen viel Livingstone tegen. Waarom waren er zo veel zendingswerkers in het comfortabele zuiden, terwijl er in het noorden zo veel te doen was? En waarom werden de lokale christenen niet ingezet? Hij verlangde naar de komst van Moffat, zodat hij de duizend dorpen kon gaan zoeken.
Livingstone ondernam verschillende tochten naar het noorden, het huidige Botswana, om te ontdekken waar zendingswerk gedaan zou kunnen worden. Hij sloot vriendschap met enkele stamhoofden, probeerde hun taal te leren en preekte het Evangelie. In 1843 bouwde hij een eerste post in Mabotsa, 300 kilometer ten noordoosten van Kuruman. Hier raakte hij ernstig verlamd aan zijn linkerschouder door toedoen van een leeuw tijdens een leeuwenjacht.
De Moffats keerden in november 1843 terug van een lange verlofperiode in Groot-Brittannië. In januari 1845 trouwde Livingstone met Mary, de dochter van Robert Moffat. Ze vertrokken uit Mabotsa en vestigden zich 60 kilometer noordelijker in Chonwane. De droogte dwong hen echter te vertrekken en ze kwamen in Kolobeng terecht. Zeven jaar leidden ze een min of meer trekkend bestaan.
Later ging hij met zijn vrouw naar het Ngamimeer om zich daar, aan de andere zijde van de Kalahariwoestijn, te vestigen. In deze jaren kreeg het echtpaar vijf kinderen. Livingstone vertrouwde erop dat Jezus zijn gezin kon behoeden voor de malaria. De Moffats drongen er echter sterk op aan dat hij zijn gezin thuis zou laten als hij op reis moest. In maart 1852 vertrokken Mary en de kinderen naar Engeland.
Zindingspost verwoest
Toen Livingstone terugkeerde naar Kolobeng, vond hij de zendingspost daar verwoest door de Boeren, die hem verweten wapens te leveren aan de Afrikanen. Hij vertrok naar Linyanti, het land van de vorst die hij al drie jaar probeerde te bereiken: Sebituane. De reis was moeilijk, omdat het land door de overvloedige regen onder water stond. Een plaats om met zijn gezin te wonen, vond hij er niet en de bloeiende slavenhandel in dit gebied deed hem pijn. De tocht was moeilijk; ziekte en vermoeidheid putten hem uit. Toen hij Portugezen ontmoette werd hij gastvrij ontvangen en geholpen. Ze stonden open voor zijn pogingen om het binnenland te ontsluiten voor het Evangelie en de handel.
Op 1 mei 1854 bereikte Livingstone de stad Luanda, aan de kust van de Atlantische Oceaan, waar hij bijzonder werd geholpen. In september keerde hij weer terug langs dezelfde weg naar Linyanti. Gehinderd door malaria, kostte het hem een jaar om het weer te bereiken. Daar vandaan trok hij langs de rivier de Zambezi naar het oosten. Als eerste Europeaan beschreef hij de geweldige watervallen op de grens tussen Zambia en Zimbabwe, die hij naar koningin Victoria noemde. Tegelijk besefte hij dat deze watervallen betekenden dat scheepvaart en dus handel hier niet mogelijk zouden zijn. Hij sneed een gedeelte van de rivier af, om over de hoogvlakte te kunnen reizen.
Later sneed hij weer een gedeelte af en kwam in Mozambique opnieuw bij de rivier de Zambezi. Hij hoorde dat er stroomversnellingen waren bij Kebrabasa, maar had deze niet zelf gezien. Vanaf de stad Tete volgde hij de rivier naar de kust, naar de stad Quilimane. De rivier leek bevaarbaar voor handelsschepen; maar Livingstone vergat dat het hoogwaterseizoen was.
In twee jaar had Livingstone het continent van westkust naar oostkust doorkruist. Bij de monding van de rivier lag een schip hem op te wachten en in december 1856 arriveerde hij in Londen.
Zambezi-expeditie
In Engeland werd Livingstone als een held onthaald. Hij kreeg een van de hoogste onderscheidingen en sprak voor grote menigten. Zijn lezingen aan de universiteiten maakten veel indruk. Het was een hoogtepunt in zijn leven. Hij schreef zijn boek: ”Zendingsreizen en onderzoek in Zuid-Afrika”. Van de opbrengsten kocht hij een huis en betaalde de opleiding van zijn kinderen, die hij bij zijn grootmoeder zou achterlaten als hij met zijn vrouw opnieuw naar Afrika zou gaan.
Hij meende dat het hart van zuidelijk Afrika nu openlag voor nieuwe zendingsposten en voor de handel, waardoor de slavenhandel overwonnen zou worden. Alles wat hij gedaan had, was in de dienst van Christus. Het Londense zendingsgenootschap zat echter krap bij kas en kon Livingstone geen fondsen beloven voor verdere reizen of voor de oprichting van nieuwe zendingsposten.
Livingstone besloot de banden met het zendingsgenootschap te verbreken en zijn werk voort te zetten onder het Geografisch Genootschap, een Britse wetenschappelijke instelling die ontdekkingsreizigers en -expedities financierde. In februari 1858 werd hij benoemd tot ”consul van hare majesteit voor oostelijk Afrika ten zuiden van Zanzibar”. De regering betaalde alle kosten voor een Zambezi-expeditie. Hoewel Livingstone zichzelf altijd als zendeling bleef beschouwen, was dit toch geen verstandige beslissing.
Stammenoorlogen
Zijn vrouw en broer Charles behoorden tot het team waarmee hij vertrok. Hij moest Mary echter in Kaapstad achterlaten, omdat ze zwanger was. Met moeite vonden ze daarna een opening om de Zambezi op te stomen. Zandbanken verhinderden een goede vaart. De rivier bleek toch te ondiep. Uiteindelijk kostte het zes maanden om Tete te bereiken. Het team werd geplaagd door malaria en andere ziekten. Toen ze verdergingen, bleek dat de rivier vanaf Kebrabasa onbevaarbaar was. Alle mooie beloften en hoop ten spijt. De hoogvlakte kon niet worden ontsloten voor handel en christendom.
Maar Livingstone gaf niet op en zocht langs de rivier de Shire andere vruchtbare gebieden. Na 300 kilometer kon het team weer niet verder vanwege stroomversnellingen. Bovendien was het gebied gevaarlijk door veel stammenoorlogen. David Livingstones droom werd een obsessie. Hij moest succes hebben. Te voet ging hij verder naar het Shirwameer, gelegen in het huidige Malawi.
Daarna ging het team naar de kust om het volgende seizoen het grote Nyasameer in kaart te brengen. In januari 1861 kwam de pasbenoemde bisschop voor Centraal-Afrika, Mackenzie, samen met zes zendelingen aan. Zij waren gezonden om te evangeliseren in de gebieden rond het Nyasameer. Dit was een grote bemoediging voor Livingstone. Dicht bij Zomba bevrijdden ze een aantal slaven. Ook vuurden ze eenmaal schoten af.
Ten zuiden van Zomba kozen ze een locatie voor een zendingspost. In september 1861 zeilden ze het Nyasameer op. Toen ze later weer naar de Zambezi terugkeerden stierf de bisschop. In juli 1863 keerde Livingstone terug naar Engeland.
Deze keer werd hij niet onthaald als gevierd ontdekkingsreiziger. De expeditie was een mislukking geworden. Er was geen handel en er waren geen bekeerlingen. Velen hadden het leven verloren en dit kwam ten dele door Livingstones moeilijke karakter en autocratische stijl. Ook had hij spanningen tussen het Britse en het Portugese koningshuis veroorzaakt. Hij was een goede pionier, maar geen bekwame leider.
In maart 1865 kreeg Livingstone de opdracht voor een expeditie naar de bron van de Nijl. Hij hoopte op rehabilitatie en om vanuit het noorden Afrika voor handel en zending te kunnen ontsluiten.
Bron van de Nijl
In augustus 1865 vertrok Livingstone opnieuw naar Afrika. Deze keer zonder een andere blanke. Hij dacht de bron van de Nijl bij de meren te kunnen vinden en dat de twee meren met elkaar verbonden waren, wat niet zo was. In augustus 1866 bereikte hij het Nyasameer en in april 1867 het grote Tanganyikameer. Maart 1869 kwam hij in Ujiji, vlak bij het Tanganyikameer. Zijn meetinstrumenten waren kapot. Er was geen eten. Hij was ernstig verzwakt en uitgeput. Uit zijn dagboek blijkt dat hij geestelijk vrede had. De slavenhandel deed hem veel pijn. Hij predikte het Evangelie waar hij ook maar de gelegenheid kreeg.
In het Westen ging het gerucht rond dat hij overleden was. Een krant, de New York Herald, zond een verslaggever om Livingstone te vinden. Deze Henry Stanley vond Livingstone en bleef vier maanden bij hem, van november 1871 tot maart 1872. Hij raakte zeer onder de indruk van Livingstone en van zijn geloof en kwam tot bekering. Zijn verslag maakte van Livingstone een legende. Bijna een jaar later overleed de beroemde zendeling en ontdekkingsreiziger. Op 1 mei 1873 vonden zijn knechten hem geknield naast zijn bed. De bron van de Nijl –het Victoriameer– had hij niet gevonden. Ze balsemden zijn lichaam en droegen het 2400 kilometer naar de kust, vanwaar het naar Londen werd vervoerd.
Livingstone had de Afrikanen lief. Hij kende geen angst. Hij had een zeldzame vastbeslotenheid en een vast godsvertrouwen, waardoor het voor zijn vrienden moeilijk was om gelijke tred met hem te houden. Door zijn verrichtingen werd het Engelse volk geïnspireerd om eropuit te gaan om de heidenen het Evangelie te verkondigen en de slaven te hulp te komen.
Lees ook:
Livingstone’s dood (Reformatorisch Dagblad, 07-07-1994)
‘Voor Christus waag ik alles!’ (Daniël, 24-04-1992)
David Livingstone: zendeling, arts en ontdekkingsreiziger (De Saambinder, 28-04-1988)
David Livingstone – Ontdekkingsreiziger in dienst van het Evangelie (Daniël, 13-10-1972)