„De Bijbel is een brief van God”
Is er een eensluidende uitleg van canonieke teksten? Drs. Maarten Wisse, theoloog aan de Universiteit Utrecht, onderzocht vier interpretaties van het bijbelboek Job. Zijn conclusie: De lezer heeft zelf een duidelijke rol bij de verwerking van de boodschap van de Schrift.
Een postmoderne relativering van de Schrift verwerpt Wisse, want de uitleg moet wel degelijk binnen bepaalde regels blijven. Maar: „Bijbellezers mogen best zeggen dat de Schrift onfeilbaar is, op leesniveau moet echter nog maar blijken wat er van zo’n stelling terechtkomt.”
Maarten Wisse (30) schreef zijn proefschrift als onderzoeker in opleiding bij de vakgroep godsdienstwijsbegeerte en ethiek van de theologische faculteit in Utrecht. Hij werkte aan een door de overheid gesubsidieerd onderzoeksproject op het terrein van de godsdienstfilosofie. Het betrof een onderzoek naar de geschiedenis van het boek Job aan de hand van vier voorbeelden: het Testament van Job (een Joodse hervertelling van het boek Job uit de eerste eeuw), Calvijns preken over Job, een motettencyclus van Orlando di Lasso over Job (uit de zestiende eeuw) en het perspectief op Job van de Latijns-Amerikaanse bevrijdingstheoloog Gustavo Gutiérrez. Het Engelstalige boek is (gratis) van internet te downloaden op www.arsdisputandi.org (Ars Disputandi is een godsdienstfilosofisch tijdschrift waarvan Wisse een van de redacteuren is).
Wisse kreeg tijdens het onderzoek oog voor de rol van de lezer als de verwerker van de bijbeltekst. Er is volgens hem niet een eensluidende betekenis van de Schrift; de Schrift moet gezien worden vanuit verschillende perspectieven. „Als je zegt dat er maar één betekenis is van een tekst, dan verabsoluteer je je eigen standpunt. De betekenis van de tekst is breder dan wat de oorspronkelijke intentie van de auteur is geweest. Ik stel geen vragen bij de Bijbel als geloofsdocument, maar onderzoek wat er gebeurt als mensen met de tekst omgaan.”
Wisse illustreert dat bijvoorbeeld aan de hand van Calvijn. „Calvijn stelt dat wat Job zegt de norm is, maar als Job volgens hem verkeerde dingen uitspreekt over God en zijn geboortedag vervloekt, dan draait hij 180 graden om. Dan vindt Calvijn plotseling dat Job dit niet mag zeggen. Hij kiest niet de oplossing van een Gregorius uit de Middeleeuwen, die niet de letterlijke betekenis als norm neemt, maar zijn toevlucht zoekt tot de allegorese. Calvijn echter gaat eerlijker met de tekst om en laat deze staan. Hij stelt dat de mens best mag klagen over zijn lijden, maar hij laat ook zien dat er een grens aan ons protest zit.”
De titel van Wisses boek luidt in vertaling: ”De Schrift tussen identiteit en creativiteit”, met als motto de woorden uit Matthéüs 13:52. Daar wordt de schriftgeleerde vergeleken met een heer des huizes die uit zijn schat nieuwe en oude dingen voortbrengt.
Wisse geeft aan dat zijn proefschrift getuigt van een ontwikkeling in zijn denken. „Dat verklaart wellicht de kritische toon ten opzichte van het toekennen van één betekenis aan een bijbeltekst. Ik heb in de kerk vroeger vaak geleerd: Wij lezen wat er staat, en dus hebben wij gelijk. Zulke verwijzingen naar de Bijbel functioneren vaak als rechtvaardiging van het eigen gelijk. In die zin vind je mijn eigen ontwikkeling inderdaad terug in dit boek.”
Met zijn opvattingen beweegt Wisse zich tussen de moderne en postmoderne uitleg van de Schrift. Hij verwerpt de historisch-kritische methode vanwege het vermeende neutrale standpunt van de onderzoeker. Hij constateert dat moderne historisch-kritische methodes in de uitleg van de Schrift zich doorgaans kenmerken door gebrek aan affiniteit met de religieuze inhoud van de Schrift.
Wisse wijst de vooronderstelling af dat de Schrift wetenschappelijk kan onderzocht worden alsof God niet bestaat (het methodisch atheïsme). Hij acht het bijvoorbeeld beslist wetenschappelijk om wonderen serieus te nemen en die te onderzoeken binnen de vooronderstelling dat God ingrijpt in onze werkelijkheid. „De gelovige zal daarin Gods hand erkennen.” De wetenschap moet het historisch getuigenis niet als een belemmering zien om over God uitspraken te doen, vindt Wisse. „De huidige wetenschap gaat uit van het feit dat wonderen niet kunnen plaatsvinden. Veel criteria in het historische Jezus-onderzoek zijn echter niet steekhoudend. Een van de aardige resultaten van mijn onderzoek is dat ik laat zien dat het in feite wetenschappelijker is om uit te gaan van Gods handelen, dan Zijn handelen uit te sluiten; terwijl dat eerste in de theologische wetenschap vaak not done is.”
Wisse constateert dat in het huidige academische klimaat de Heilige Schrift puur als een menselijk document wordt gezien. „Dat geldt zeker voor de Nederlandse situatie. Aan de algemene universiteiten wordt soms geringschattend gesproken over Apeldoorn (christelijk gereformeerd) en Kampen (gereformeerd vrijgemaakt), waar de Bijbel wordt beschouwd als het Woord van God. Wereldwijd bezien ligt de situatie anders. In Amerika zie je een tendens om de Bijbel vanuit het geloofsperspectief te benaderen. De universiteiten die dat doen, krijgen steeds meer status.”
Wisse zegt zelf een genuanceerd standpunt in te nemen als het gaat om de hermeneutiek van de Schrift. „In de gereformeerde gezindte schermt men vaak met de onfeilbaarheid van de Schrift, maar het is de vraag wat men er in de praktijk van maakt. De Nederlandse Geloofsbelijdenis spreekt over onfeilbaarheid in verband met ”geloof en zeden”. De Bijbel is onfeilbaar als het Woord van God, maar op leesniveau gebruikt de lezer allerlei sleutels om achter de betekenis van de bijbeltekst te komen. Je kunt niet zeggen dat er maar één benadering is die honderd procent zekerheid moet geven.”
„Ik wil de geloofsmatige omgang met de Schrift niet wegschrijven”, benadrukt Wisse, „maar die in mijn onderzoek juist honoreren. God vraagt van ons een rol in het lezen, in het verwerken van de Schrift. Die rol is niet autonoom, want ons lezen van de Schrift is gebonden aan regels. Als je het Nieuwe Testament leest met de vraag wat het zegt over de relatie tussen God en Jezus, dan geeft dat grenzen aan over wat je daarover kunt zeggen.”
Je mag de Bijbel niet beschouwen als een verzameling van teksten die ons eigen gelijk moet ondersteunen, stelt de promovendus. „De Bijbel is geen toverdoos, maar een brief waardoor God tot ons persoonlijk spreekt. De Bijbel is bron en neerslag van Gods openbaring aan mensen, maar is daarbij niet zodanig massief dat de lezer zichzelf kan wegcijferen. De lezer is geheel betrokken bij de openbaring van God door middel van de Schrift.”
De Bijbel blijft met dat alles wel onfeilbaar?
„Een keihard onfeilbaarheidscriterium strijdt met de reële omgang van gelovigen met de Bijbel. De Bijbel is niet een ”stukje God op aarde”, zoals de islamitische traditie de koran ziet. De Bijbel is een communicatiemiddel, geen wetboek. De Bijbel is een brief van God. En daarop vraagt Hij antwoord.”