Opinie

Laat prediker dienaar zijn van Kerk

De gedachte dat een preek helemaal het eigen werk van een predikant moet zijn, steunt op een verkeerde theologie, stelt ds. E. E. Bouter.

ds. E. E. Bouter
31 August 2013 19:30Gewijzigd op 15 November 2020 05:34

Voor de avondmaalspreek van morgen heb ik een gedachte ontleend aan collega D. M. van de Linde. Moet ik hem in de preek vermelden? En wat dan te doen met de gebruikte wetenschappelijke commentaren? Of met de Bijbelse theologie die ik las?

Natuurlijk moet er voor een preek grondige studie worden gedaan, veel gebed, veel meditatie. Maar het hoeft niet allemaal uit de predikant zélf te komen. Als ik uit mijn preken zou moeten weglaten wat ik bij anderen vind, bijvoorbeeld: binnen-Bijbelse verbanden, rake typeringen, sterke tegenstellingen, dan is dat een verlies.

Bronvermelding

Met grote dankbaarheid lees ik preken van kerkvaders, van middeleeuwers, van negentiende- en twintigste-eeuwers. Groten uit die tijd hebben mijn hart en gedachten gevormd en doen dat nog steeds. Maar de vondsten die ik bij hen doe verantwoord ik op zondag lang niet altijd in een ‘voetnootje’, dat slaat de preek dood. Evenals bij het lezen, is een bronvermelding in de preek een hinderlijke onderbreking van het verhaal.

Retorisch gezien is het niet fraai om in de preek alles steeds keurig te verantwoorden. Bovendien is het helemaal niet verplicht om alles te verantwoorden. De theologie die dit voorschrijft, is een ontspoorde reformatorische theologie. De Reformatie stelde niet de leer van de Kerk maar de Bijbel centraal. Wat vroeger priester heette, werd dienaar van het Woord. Daarbij werd beoogd het geloof vooral persoonlijk geloof te laten zijn: een zaak van het hart.

Mannetjesputterij

Bij alle goeds die deze omwenteling heeft gebracht, is na vijf eeuwen de schaduwzijde ons bekend. De nadruk op het persoonlijke verwordt makkelijk tot individualisme. Geloven is dan een individualistische verbinding met de Heere geworden zonder gezagvolle tussenkomst van de kerk of welke kerkelijke dienaar dan ook. Hoe deze ontsporing heeft huisgehouden in de kerk van de Reformatie is af te lezen aan de versplintering in het protestantse deel van het ‘geestesspectrum’.

Ook in het denken over het schrijven van een preek werkt de ontsporing door, maar daar veel minder zichtbaar. Volgens die ontspoorde opvatting moet de dienaar van het Woord een vrijwel onmiddellijk lijntje van inspiratie hebben (‘senkrecht von oben’), waaruit alles moet komen. Een preek wordt zo een persoonlijk werkstuk; de wekelijkse test van spirituele originaliteit; geestelijke mannetjesputterij. Echter, het steeds opnieuw moeten leveren van zo’n bewijs put de dienaar uit, werkt verschraling in de hand en leidt tot de zonde van hoogmoed.

Veel vruchtbaarder wordt het als we de predikant niet alleen zien als dienaar van het Woord maar, wat hij ook is, dienaar van de Kerk. Heel de leer van de Kerk, heel de traditie van uitleg staat tot zijn beschikking. Hij doordenkt die, gebruikt die, legt misschien nieuwe verbanden en voegt zo soms zelf weer aan de traditie toe.

Schatten

De vondsten die hij bij anderen doet en leent voor zijn preek hoeft hij natuurlijk niet te verantwoorden. Een preek is geen wetenschappelijke verhandeling en ook niet een presentatie van de geestelijke kwaliteit van de dienaar.

Preken is allereerst verkondigen wat de Kerk gelooft. En door vanuit het geloof van de Kerk te preken, wordt het gevaar dat bij de individualistische opvatting op de loer ligt, namelijk hoogmoed, een breidel aangelegd.

De mooie dingen die de prediker verkondigt, maken hem niet opgeblazen, want hij weet dat hijzelf niet zo rijk is, maar dat de Kerk waartoe hij hoort rijk is omdat zij van Christus is. Zo brengt hij, al prekend, oude en nieuwe schatten naar voren; meestal meer oude dan nieuwe. Voor die oude schatten hoeft hij zich niet te verantwoorden, laat staan dat hij zich moet schamen als hij zich niet verantwoordt.

De traditie van de allegorische uitleg begint bij Origenes. Veel kerkvaders nemen van zijn exegetische vondsten over zonder hem in een voetnootje te vermelden. Dat is geen kerkvaderlijke luiheid, maar kerkelijk denken. Het is prima als we dit navolgen.

Dienaar

De klem waarin protestantse voorgangers kunnen raken door de ontspoorde theologie is dat ze, als dienaars van het Woord, op de preek moeten ‘scoren’. Ze worden afgerekend op originaliteit. We bevrijden een predikant uit die klem als we hem dienaar van de Kerk laten zijn. Dan wordt de preek minder een persoonlijke prestatie en meer het doorgeven van het geloof van de Kerk.

Prof. Baars doet daarom een juiste suggestie als hij zegt dat predikanten veel preken moeten lezen (RD 28-8). Laten we Augustinus, Newman of Noordmans, om er maar een paar te noemen, ter hand nemen zodat onze kleine geest bedauwd wordt door een veel grotere. Leen vrijelijk van hen en bedien daarmee de gemeente van Christus.

Studeren

En als dan een gemeentelid naar je toekomt en zegt dat iets in de preek hem getroffen heeft, kun je naar waarheid zeggen: „Broeder of zuster, dit is het geloof van de Kerk die u gedoopt heeft; ik mag het u doorgeven. Geef daarom de eer aan Christus, want uit Hem is het genomen. Geef mij liever tijd. Om te studeren.”

De auteur is hervormd predikant te Overberg.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer