Haamstedeconferentie: preek Evangelie én oordeel
ELSPEET. De profeet Elisa was een middel in Gods hand om enerzijds het Evangelie, en anderzijds het oordeel te preken. Zo moeten Gods knechten ook vandaag in gehoorzaamheid aan hun zender, trouw zijn aan de boodschap van de Schrift.
Dat stelde ds. J. M. J. Kieviet, christelijk gereformeerd predikant te Dordrecht, in twee lezingen over de profeet Elisa. Hij hield deze lezingen dinsdag en woensdag op de Haamstedeconferentie in Elspeet. Dinsdag spraken tevens dr. P. de Vries, drs. R. Toes en dr. W. van Vlastuin. Woensdag werd de bijeenkomst voor predikanten, theologiestudenten en godsdienstleraren afgesloten.
Elisa
Ds. Kieviet noemde de profeet Elisa, „een van Gods reuzen. Hij heeft een plaats ontvangen in de rij van profeten des Heeren, zoals Mozes, Samuël, Elia en Jesaja.” De profeet treedt op in de tijd dat in Juda en het Tienstammenrijk de afgoden worden gediend. „De naam van zijn voorganger Elia is: mijn God is de Heere. En van Elisa: mijn God is Redder. Hun namen zijn het program van hun missie: het volk terugleiden tot het belijden van de Naam van de Heere.”
De God van Elisa bewijst vandaag zijn trouw doordat hij nog steeds oproept tot bekering, door de bediening van Zijn Woord. „Hij heeft het behoud van het volk en de zaligheid van zondaren op het oog. Christus beloofde het Zijn kerk: „Ik ben met u, al de dagen, tot aan de voleinding van de wereld.””
Voor Elisa Elia kan opvolgen, wordt hij zo’n tien jaar opgeleid. Hij moet luisteren naar de woorden van Elia. „Hij diende hem. Dienaar te zijn, dienaar van het Woord. Dat vergt dienstbaarheid. In nederigheid en ootmoedigheid. Om telkens te vragen: „Heere, wat wilt U dat ik doen zal?” Als de Heere roept, is dat slechts het begin van een ontwikkeling. Van een leerschool.”
Het is een wonder van genade voor een predikant als het besef geroepen te zijn, blijvend aanwezig is, aldus ds. Kieviet. „Als de wegen allerlei onverwachte en ongewenste krommingen vertonen. Als er vijandschap opkomt – van buitenaf of van binnenuit. Wat een wonder als ik de genade ontvang om met Elisa en met de discipelen te belijden: „Weggaan, Heere? Tot wie? Wie anders dan U heeft woorden van het eeuwige leven?!””
Ds. Kieviet stond verder stil bij een gedeelte uit 2 Koningen 3, waarbij koning Joram van Israël op weg is om strijd te voeren tegen de Moabieten. Als alles tegen zit, wordt Elisa om hulp gevraagd. Deze verzoekt om een speelman, iemand die muziek maakt. „De speelman moest Elisa’s hart opheffen tot God en zich zo bereiden om wat God hem zou openbaren, te ontvangen. Elisa is ook maar een mens. Ook zijn veerkracht is maar beperkt. Hij moet eerst in evenwicht komen, voordat hij verder kan spreken. Hij beseft: ik heb de hulp van de Heere nodig.”
Dan volgt de veroordeling van Jorams goddeloosheid. Toch klinkt ook genade vanwege Josafat, de koning van Juda, de gezalfde des Heeren. Een ware profeet van de Heere, aldus ds. Kieviet, is daarom „trouw, eerlijk, maar niet minder bewogen. Worstelend voor Gods aangezicht voor het behoud van het volk. Het volk dat zelf alle best doet om niet behouden te worden.”
Ook Gods dienaren nu herkennen soms die roep van Elisa om een speelman, aldus ds. Kieviet. „Die hebben we: Gods eigen Geest, die daartoe aan de kerk en aan zijn dienaren gegeven is. Die voor en in ons bidt, Die de jubel in het hart legt en leidt tot de roem Gods. Die ervoor zorgt dat de dienaren toch op toon blijven. Dat spelen en zingen van de Heilige Geest hier en nu zijn de vooroefeningen van het lied dat eenmaal klinkt: het lied van Mozes en het Lam. Als de vrees is vergaan en de jubel klinkt.”
In de lezing van woensdagmorgen ging ds. Kieviet onder meer in op het optreden van Elisa in de stad Jericho. Daar is een bron die brak water geeft, waardoor het land onvruchtbaar is, in een stad die door de Heere vervloekt was omdat ze na de verwoesting, tegen Gods bevel weer opgebouwd was. Toch mag Elisa een middel geven om het water zoet te maken. Ds. Kieviet: „Is Elisa hier niet een type van Christus Zelf? Christus Jezus, die het Leven is. Hij zegt tot een dode, tot een verlorene, een gevloekte: „Ontwaakt gij die slaapt en staat op uit de dood. En Ik, de Levende, zal over u heersen!””
In Bethel krijgt Elisa kort daarop te maken met de jongens die hem uitschelden, en die daarop door twee beren verscheurd worden. „Ook nu is hij de profeet van de Heere, die handelt in de Naam van zijn Zender. Hij vloekt hen in de Naam van de Heere. Denk niet dat hij de vloekspraken van de Heere achteloos heeft uitgesproken. Maar het was wel zijn taak. Ook hierin was hij gehoorzaam aan zijn Zender.”
De bediening van Elisa wijst in veel opzichten vooruit naar de Heere Jezus, aldus ds. Kieviet. „Hij die Zijn tekenen op aarde deed om daarmee te betuigen dat Hij de Gevolmachtigde uit de hemel is. In Christus is ook de bediening van Elisa vervuld. Tot volheid gekomen.”
Ook in de donkere momenten van Elisa’s optreden wordt Christus getekend, aldus de Dordtse predikant. „Dat mogen we niet negeren in de prediking. Dan moeten we de hele Elisa preken, zoals het onze intentie moet zijn de hele Christus te verkondigen. Juist vanuit Elisa licht voor ons de Zaligmaker van zondaren op, maar niet minder Christus als Degene wiens wan in Zijn hand is; Hij zal Zijn dorsvloer doorzuiveren. Zijn het geen woorden van de Heere Jezus Zelf als Hij zegt dat Hij niet gekomen is om vrede te brengen op de aarde, maar het zwaard?”
Ezechiël
Dr. De Vries, docent Bijbelse theologie en hermeneutiek aan het Hersteld Hervormd Seminarie, hield een inleiding over Ezechiël, een profeet van Gods heerlijkheid. Hij legde relaties tussen deze oudtestamentische profeet en de doorwerking van Ezechiël in het Nieuwe Testament.
Dat Ezechiël minder bekend is dan bijvoorbeeld Daniël of Jesaja, heeft volgens dr. De Vries mede te maken met de ontoegankelijkheid van dit Bijbelboek. „De profeet gebruikt gelijkenissen, allegorieën, en eindigt met wetsteksten.”
Het boek Ezechiël wordt beheerst door de heerlijkheid des Heeren, aldus dr. De Vries. Daarom is het niet verwonderlijk dat Ezechiël, en niet Jesaja, als profeet van Gods heerlijkheid wordt getypeerd. Opvallend noemde hij het dat het Hebreeuwse woord kabod veelvuldig voorkomt het boek Ezechiël. Meestal wordt het vertaald als ”heerlijkheid”, toegepast op de Heere, de God van Israël, of als ”eer”.
De levensgeschiedenis van Ezechiël is een beeld van hoe de Heere aan Zijn heerlijkheid werkt, aldus dr. De Vries. Hij moest geen priester worden, zoals hijzelf wilde, maar werd op dertigjarige leeftijd profeet. „Hij mag een voorafschaduwing van Christus zijn, die ook dertig jaar was toen hij verkondigen ging. Beiden zagen de hemelen geopend. Ezechiël wordt aangesproken als mensenkind, maar Jezus wordt aangesproken als „mijn geliefde zoon”.”
Terwijl Jesaja bij zijn roeping had gezien dat de zomen van de heerlijkheid des Heeren de tempel vervulden, mag Ezechiël in het verschijnen van de heerlijkheid des Heeren in Babel ervaren dat God niet aan een plaats is gebonden, aldus dr. De Vries. „Nergens anders dan in het boek Ezechiël wordt in het Oude Testament de heerlijkheid van de Heere zo uitgebreid beschreven. Ezechiël ziet niet de Heere zelf, niet de heerlijkheid des Heeren maar de gedaante van de gelijkenis van de heerlijkheid des Heeren. De Heere beveelt Ezechiël op te staan opdat hij luistert naar wat Hij zegt. De Geest van de Heere komt in de profeet en stelt hem in staat om op te staan.”
Dienaren van God worden geroepen om als wachter op te treden, aldus dr. De Vries. „In Ezechiël 3:18-21 worden vier mogelijkheden genoemd. Een goddeloze wordt niet gewaarschuwd en sterft de dood; een goddeloze wordt wel gewaarschuwd en bekeert zich niet; en rechtvaardige wordt niet gewaarschuwd als hij zich afkeert en sterft de dood, en: een rechtvaardige wordt gewaarschuwd en behouden. Opvallend is dat in eerste instantie de mogelijkheid van een goddeloze die zich bekeert niet wordt genoemd. Als positief element komt slechts het behoud van rechtvaardigen in beeld.”
De grote verantwoordelijkheid voor ambtsdragers om de boodschap van Gods Woord over te brengen, komt ook hier naar voren, aldus dr. De Vries. „Zelfonderzoek blijft ook voor ons nodig. Niet alleen hoe het geestelijk leven functioneert, maar ook óf er wel geestelijk leven is. Het gaat er ook om of je wel geroepen bent en of dat uit je optreden blijkt.”
Dr. De Vries legde uit hoe Ezechiël 4-7 een brug vormt naar Ezechiël 8-11, tussen het eerste en tweede van de vier visioenen. In Ez. 4-7 wordt de ondergang van Jeruzalem voorzegd. „Een viertal zonden worden beschreven en vervolgens wordt het vertrek van de heerlijkheid des Heeren in vier fasen verhaald. Het is als i-kabod: de eer is weg”, aldus dr. De Vries. „Toch is er iets van hoop: de heerlijkheid des Heeren vertrekt in de richting van het oosten, want daar zijn de ballingen. De Heere is kennelijk bereid de mensen in Babel op te zoeken.”
In de tweede helft van Ezechiël 11 staat de belofte dat de Heere de ballingen in Babel een korte tijd tot een heiligdom zal zijn of dat de Heere de ballingen tot een klein heiligdom zal zijn. Dr. De Vries: „Ik denk dat we moeten denken aan de profeet Ezechiël en zijn boodschap die niet alleen een boodschap van gericht maar toch ook van hoop is. Er is geen heil, zaligheid en hoop zonder bekering.”
Opmerkelijk is dat vanaf Ezechiël 34 geen appel meer tot bekering klinkt, aldus de predikant. „Wel lezen we hoe God Zelf Israël tot bekering brengt. Uiteindelijk hoort in de prediking het appel tot bekering te staan onder de koepel van de boodschap dat God Zelf Zijn raad volvoert. Zo krijgt God alle eer in de prediking. Het geeft ook aan de prediker een heilige ontspanning. Het is niet zo dat God alles doet, behalve dat wij ons hart nog open moeten zetten.”
De gereformeerde leer is daarom ook „echt naar de Schrift”, vindt dr. De Vries. „Wij kunnen zo gefocust zijn op misbruik van de leer van Gods soevereiniteit. Maar we moeten ook de positieve kant belichten. God laat nooit varen de werken Zijner handen.” De profeet krijgt het bevel tot de dorre doodsbeenderen te profeteren. „Wat niemand verwacht gebeurd: de beenderen komen weer tot leven. Zo zal het ook met de kerk zijn. De Heere vergadert zich een kerk.”
Zoals van Ezechiël gezegd kan worden dat zijn persoon de belichaming was van zijn boodschap, geldt dat in het Nieuwe Testament van Paulus. Dr. De Vries: „Hij werd door Christus neergeworpen en weer opgericht. „Maar God, Die rijk is in barmhartigheid door Zijn grote liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft, Ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus; (uit genade zijt gij zalig geworden).””
In het Nieuwe Testament is geen ander boek zo gestempeld door het boek Ezechiël dan het boek Openbaring. „Zoals Ezechiël een nieuwe tempel en een nieuwe stad zag, ziet Johannes het nieuwe Jeruzalem neerdalen uit de hemel. Ezechiël heeft voor de bouw van een nieuwe stad en tempel geen opdracht ontvangen. Hij Die Zelf gezegd heeft: „Meer dan de tempel is hier” vormt het middelpunt van het nieuwe Jeruzalem. Hier wandelen predikers en hoorder door geloof, straks door aanschouwen. Daarom: Ja, kom, Heere Jezus.” (Openb. 22:20)
Leerhuis
Drs. R. Toes, conrector op het Wartburgcollege in Rotterdam, ging in op de kerk als leerhuis in de geïndividualiseerde samenleving. In de kerk is er naar zijn waarneming steeds minder aandacht voor de kerkelijke leer; „toch echt de ruggengraat van de kerk. Haal die weg, en de kerk is een wereldse organisatie, waar het uiteindelijk alleen om een feel-good-attitude gaat.”
In de catechese gaat het naar de indruk van Toes meer over leven dan over leer. „Het onvoorwaardelijk bukken onder het gezag van Gods Woord en de belijdenisgeschriften wordt meer en meer gezien als het uitschakelen van het verstand, de wil van de individu, het individuele dus, dat wat nu juist zo centraal is komen te staan.”
Tegelijkertijd is er in de samenleving een algemeen religieus gevoel. Dat is meer algemeen, vaag „en in ieder geval niet dogmatisch geformuleerd”, aldus Toes. „We zien een toenemende vraag naar God, sterker dan bijvoorbeeld in de afbraakjaren ’60 tot ’80.” Daarom is het opdoen van kennis in de kerk ook zo van belang, meent Toes, om het bijzondere karakter van de gereformeerde eredienst te kennen en herkennen.
„Is het gemak waarmee onze jongeren vervallen in allerlei evangelische bewegingen niet gewoon een gevolg van gebrek aan kennis?”, vroeg Toes zijn gehoor. „Als het in de kerk alleen gaat om feel-good, en het bij catechese niet meer gaat om inhoud, gewoon dogmatische kennis, dan bouw je daarop geen kerk, maar om het eens scherp te zeggen een pedagogische en theologische ruïne. Daarom ook, de kerken, onze kerken, moeten in navolging van het onderwijs weer weten waarom ze op aarde zijn.”
Toes pleit voor inhoudsvol catechetisch onderwijs, waar door ambtsdragers leiding wordt gegeven. „Vaak wordt in de catechese en op scholen ingeboet op de inhoud als we zeggen: we kunnen de jeugd niet op een goede manier bereiken. De over te dragen kennis moet bevindelijke kennis zijn. Wat we kunnen organiseren is een grondige kennisoverdracht in een goede sfeer.”
De onderwijsman adviseert predikanten om ouders van kinderen die tijdens catechisatie de orde verstoren, persoonlijk te benaderen. „Wees niet al te bang, bezoek ze thuis”, raadde hij de conferentiegangers aan. „Geef aan dat het op deze manier moeilijk werken is voor de predikant of ouderling.”
Zie ook het opinieartikel Stop behagen catechisanten
Catechismus
Dr. W. van Vlastuin hield dinsdagavond de tweede lezing over de Heidelbergse Catechismus, nadat hij maandag al ingegaan was op het christocentrische karakter van dit belijdenisgeschrift. Gisteren stond centraal hoe dit christocentrische karakter van de Heidelbergse Catechismus (HC) functioneert binnen de kaders van ellende, verlossing en dankbaarheid.
Dr. Van Vlastuin, rector van het Hersteld Hervormd Seminarie in Amsterdam: „De discussie over de volgorde en verhouding van de drie stukken blijft boeiende en vermoeiend. Moet je ze in volgorde lezen, of is deze omkeerbaar of onomkeerbaar? Het zal duidelijk zijn: Je maakt niet eerst een periode mee van een jaar ellende, twee jaren verlossing en dan levenslang dankbaarheid. De drie stukken vormen een eenheid van berouw, geloof en het breken met de zonde. In ieder hoofdstuk van de catechismus komt de drieslag ellende, verlossing en dankbaarheid voor.”
De aanklagende functie van de wet blijft, aldus dr. Van Vlastuin. „God vertoornt Zich verschrikkelijk over de aangeboren en werkelijke zonden. Elke vraag roept om meditatie, een dieper doordringen van het besef van de eigen ellende, maar ook een steeds grotere verwondering over Gods genade.”
De Heidelberger laat zien dat beoefening van geloof samengaat met en opkomt uit zondekennis, aldus dr. Van Vlastuin. „De plaatsing van hoofdstuk over de ellende voor behandeling geloof bevestigt dat. Ursinus zegt in Het Schatboek: „Daaruit blijkt dus, dat de kennis van de ellende als een middel en oorzaak dienen moet, om naar de verlossing te staan, zonder welke men geen troost krijgen kan. (…) Daarom is het nodig, dat men bij de verkondiging van de wet begint zoals de apostelen en profeten daarin zijn voorgegaan, ten einde de mensen hun waan van eigengerechtigheid te ontnemen en op de bekering voor te bereiden.”
Wet en Evangelie vormen een eenheid, aldus dr. Van Vlastuin. „In de weg van verootmoediging lichten schatten Evangelie op. De wet blijft niet alleen nodig voor de gelovigen, maar dient ook om naamchristenen wakker te schudden. In Grote Catechismus stelt Ursinus de 149e vraag: „Waarom wordt de wet voor het evangelie gepreekt tot degenen die nog niet bekeerd zijn?” Het antwoord daarop luidt: „Zo dat zij verschrikt door de kennis van zonde en van Gods toorn worden opgewekt om verlossing te zoeken. En zo dat zij worden voorbereid om het evangelie te horen en tot God te worden bekeerd”.”
Aan zijn studenten vraagt dr. Van Vlastuin wel eens in welk stuk van de HC het Avondmaal wordt behandeld. „Er zijn er heel wat die zeggen: Het Avondmaal is de inwilliging van Gods verbond. Het is een soort belijdenis van het geloof. Dus het zal wel behoren bij de dankbaarheid, want het gaat over welk antwoord wij geven op de genade van God.” Als mensen kiezen voor het hoofdstuk over de verlossing, zijn ze daarin toch onzeker. „Het Avondmaal gaat niet over wat wij voor God doen, maar over wat God doet voor ons door middel van het Avondmaal. Hoe hij de beoefening van het geloof te hulp komt.”
In het hoofdstuk over de dankbaarheid is de behandeling van gebod en gebed ondergebracht. „We zouden kunnen zeggen: daar gaat het over het christelijke leven, of het leven van de bekering.” In de lijn van Calvijn belichten de opstellers de effectiviteit van het geloof. Dr. Van Vlastuin: „Het is een belangrijke beslissing geweest om de bekering niet vooraf te laten gaan aan het geloof, maar te structureren als vrucht van het geloof. Juist daarom is de HC er veel aan gelegen om een juiste visie op christelijke leven te formuleren. Het christelijke leven is geen bijdrage aan heil of toevoeging bij het heil. Het is dan ook onterecht om te zeggen dat hoofdstuk verlossing betrekking heeft op rechtvaardiging en hoofdstuk dankbaarheid op heiliging. Ook in het hoofdstuk over de verlossing gaat het over heiliging en vernieuwing. Het handelt immers over Vader en schepping, Zoon en verlossing, Geest en onze heiligmaking.”
Er wordt weinig gesproken over het vermaak in de wet van God, aldus dr. Van Vlastuin. De catechismus plaatst ons onder de plicht en de roeping tot een nieuw leven. Toch stelt het antwoord op vraag 114, dat zelfs de allerheiligsten nog maar een klein begin hebben van de gehoorzaamheid aan Gods wet. Dr. Van Vlastuin stelt daarentegen dat de nieuwe gehoorzaamheid van geloofshelden klein was, om alle nadruk te laten vallen op het volkomen werk van Christus. „Dat kleine begin is een krachtige verzekering van Gods toekomst: Dat de Zijnen hem eenmaal dag en nacht dienen in Zijn tempel.”
Afsluiting
De Haamstedeconferentie werd woensdag afgesloten met een preek van ds. J. Westerink, christelijk gereformeerd emeritus predikant in Urk, over Handelingen 18:1-11. Het gezicht dat Paulus in Corinthe ontvangt, stond centraal. Ds. Westerink besteedde aandacht aan de plaats waar de gemeente van Corinthe ontstaat, de weg waarin die gemeente ontstaat en de mensen waaruit die gemeente bestaat.