Geschiedenis

Kunstenaar Marc Mulders: Het mag niet af zijn

Onder onze Nederlandse topschilders bevindt zich een rooms-katholieke gelovige. Marc Mulders heeft zijn overtuiging nooit onder stoelen of schilders­ezels gestoken. „Het enige wat ik echt heb, is mijn geloof.”

29 July 2013 21:35Gewijzigd op 15 November 2020 05:00
Marc Mulders tussen de tapijten ”Moonlight garden” en ”Pelgrimage”, 2013. Foto Noordbrabants Museum
Marc Mulders tussen de tapijten ”Moonlight garden” en ”Pelgrimage”, 2013. Foto Noordbrabants Museum

Ondanks verguizing en neerhaling bleef Gods schone schepping zijn inspiratiebron. Een veelzijdige tentoonstelling in het Noordbrabants Museum in Den Bosch laat zien hoe hij dertig jaar lang naar het licht toe werkte.

Mulders is intussen veel geportretteerd en geïnterviewd. Een onopvallende man die met zachte stem trefzeker over zijn kunstenaarschap praat, in korte citaten die je letterlijk zou willen onthouden, omdat ze over veel meer gaan dan alleen over zijn eigen werk.

Een denker, die met rooms-katholieke schrijvers als Willem Jan Otten en Oek de Jong in gesprek ging over kunst en geloof. Met collega-schilders lukte dat minder goed. „Ik heb me er altijd over verbaasd hoe in mijn vakgebied alles bruikbaar is, op één ding na: het geloof in God.

Ik hing in alle musea, ik verkocht al mijn werk, én ik was katholiek. Nou, dat kun je dus niet zeggen in die zogenaamd vrije kunstwereld. Daar hebben we afgesproken dat alle perversiteit en banaliteit mag – maar ga niet zeggen dat je religieus bent, laat staan katholiek.”

Niet behaaglijk

Mulders werk –in verf, in collage, in aquarel, in glas, in tapijt– laat zich niet zomaar ontsluiten. De selectie vroeg werk die op deze tentoonstelling hangt, is niet behaaglijk om naar te kijken. Mulders’ symboliek verstaan, veronderstelt kennis van schildertradities, en van de christelijke iconografie. Bijna inktzwart zijn de twee pieta’s uit 1987. Het lijkt wel of erin geschraapt en gewroet is tot alle kleuren een donkergrijze smurrie geworden zijn, waarin alleen nog de essentiële contouren oplichten. Wellicht gold de worsteling van de schilder niet zozeer de verf, maar de kerk waar hij later afstand van nam.

Hetzelfde geldt voor het doek ”Ecce Homo”, waarin de lijdende Christus centraal staat. Er is een verwijzing naar ”De anatomische les” van Rembrandt. Zoals het lichaam daarin gedeeltelijk ontleed is –bloed, huid en spieren zijn zichtbaar–, zo is hier het lichaam van Christus toegetakeld. Erboven zweeft, als een hoekig baldakijn, veelzeggend het grondpatroon van de Sint-Pieter in Rome.

Het rauwe fascineert Mulders. Je ziet het opnieuw als hij collages begint te maken met fragmenten uit bloedige passieschilderijen van Durer, Mantegna en Holbein, moeiteloos gecombineerd met geweldsfoto’s uit de Amerikaanse onderwereld.

Daarin doet hij modern aan, maar is het toch niet. Marc Mulders toont het kwaad bewust niet onverbloemd, niet zó dat je ervan staat te kokhalzen. Dat zou suggereren dat geweld en destructie het laatste –murwmakende– woord hebben.

Maar er is in leed ook schoonheid. Bloed, lijden en afsterving zijn tegelijk de voorboden van nieuw leven, de bodem waarin het zaad valt, sterft en vrucht draagt. Of je er nu in gelooft of niet: het is wél Mulders’ kracht. Zijn fascinatie, samengevat in zijn eigen woorden: „Heel extreem en theatraal gezegd: verwondering over de cyclus van dood, leven en wederopstanding.”

Op een film in het museum zie je de schilder bezig met dode hazen en fazanten. Kadavers in diverse stadia van ontbinding niet hij vast op een stuk board, en dan begint de strijd om de verbeelding.

„Je hebt onmacht en je moet macht verkrijgen.” Het doek verhuist voortdurend van de grond naar de ezel en andersom. Mulders’ gummihandschoenen glimmen van de verf. Hij duwt en veegt. Plenst er water overheen en dept het weer op met een doek. „Soms zou je je kop wel in de verf willen duwen.” Zó zie en hoor je ook Rembrandt in gedachten, of Van Gogh. Voorbij een natuur­getrouwe weergave begint het echte werk pas; de passie, de worsteling om meer te laten zien dan wat het oog waarneemt. Door alle lagen en kleuren heen ontstaat een beeld, het dode dier herrijst in verf die huid wordt.

Geploeter in verf

Emmers en vazen vol bloemen sieren het atelier. Bloeiend, verkleurend, hangend of stervend; ze worden vereeuwigd. Ook hier zie je het geploeter in verf terug, in het pasteuze, kleverig-aanraakbare van de bloemblaadjes. Wie de bekende zonnebloemen van Van Gogh een beetje zat is, vindt in die van Mulders een volwaardig equivalent. Rozen en herfstbladeren, een doek van ruim 2 meter hoog, is een prachtig melancholisch portret van vergankelijkheid.

Ondertussen wordt het kleurenpalet van Marc Mulders steeds uitbundiger. Frontaal openen de bloemkelken –rozen, irissen– zich voor je, zoals je normaal gesproken eigenlijk nooit oog in oog met een bloem staat.

Licht, kleur en atmosfeer

In 2008 verhuist Mulders, naar een oude boerderij bij Oostelbeers in Brabant. De oude deel wordt atelier. Als de deuren daarvan openstaan, is een speciaal aangelegde bloemenweide het verlengde. Daarachter de bosrand. Een heerlijke plek die onmiskenbaar zijn weerslag heeft op de kunstenaar.

Op zijn website en in de catalogus zijn foto’s te zien die Mulders regelmatig maakte in de vroege ochtend. Het is de mystiek in die beelden –een hert aan de bosrand, de door de bloemen gezeefde morgenzon, de kleurenkringloop van het licht– die je in de werken ”Bloemenweide 2011 en 2012” terugvindt. Er is iets bijzonders mee; ze blijven je lang, heel lang bij. En dat heeft niet alleen met de grootte –1 bij 2 meter– te maken.

In eerste instantie lijken het abstracte schilderijen, voor sommigen wellicht van het kaliber ”dat kan mijn kleine zusje ook”. De herkenbare bloemvormen zijn verdwenen, er zijn alleen nog bloemsuggesties, kleurvlekken in een opvallend lichtgevend geheel.

Een foto in de catalogus geeft pas echt opheldering over het majesteitelijke karakter van deze werken. Voor de open deeldeuren staan twee ezels met een ”Bloemenweide” erop; de doeken gaan naadloos over in de echte, zonovergoten bloemenweide daarachter.

En ineens zie je wat Mulders doet: hij richt zich niet meer op de individuele objecten, maar op het geheel van licht, kleur en atmosfeer. Het lukt hem dat alles in verf terug te brengen tot de essentie. Het is om jaloers op te worden: genieten van de schepping, aan de slag gaan met je verf en talent, en dan tot zoiets groots komen. Geen wonder dat het werk vrede uitstraalt, en licht. Marc Mulders is op een plek aangekomen die neigt naar het onstoffelijke. Kun je dit ”af” noemen? Hij zou het waarschijnlijk niet willen.

„Het mag niet ”af” zijn, maar het moet hoopvol zijn dat het afkomt.” Stoppen in die spanning levert bijna altijd het beste beeld op.

In de catalogus is een citaat van Monet –ook een groot voorbeeld van Mulders– opgenomen: „Ik wil het onbereikbare. Andere kunstenaars schilderen een brug, een huis, een boot, en dat is het. Ze zijn klaar. Ik wil de atmosfeer schilderen die de brug, het huis, de boot omgeeft; de ”Schoonheid van de omgeving waarin deze objecten een plaats hebben”.”

Er zijn meer van deze ‘lichtgevende’ werken, niet alleen gemaakt van zijn tuin in Oostelbeers, maar ook in tuinen rond het mausoleum de Taj Mahal, in Agra, Noord-India. Een daarvan is een tuin die is aangelegd om in de maneschijn te vertoeven. Daarnaar verwijst ook de titel van de tentoonstelling ”The Moonlight Garden” en van het nieuwe glas appliquéraam, een privéopdracht die in het museum te bewonderen is, alvorens het geplaatst zal worden.

Het raam verbeeldt het maanlicht dat op het water weerkaatst, en laat zien hoe langzaam de ochtend gaat gloren. Over hoopvol gesproken.

Het werken met glas heeft nieuwe dimensies aan Mulders’ werk toegevoegd. Hij kan er mooi over vertellen. „Je bent eigenlijk bezig met het aanraken van het licht.” Anders dan wanneer je schildert, is het al aanwezig, het valt door je glas. Je moet het alleen nog via je kleuren dirigeren, temperen.

Alsof hij nog niet veelzijdig genoeg is, maakt Mulders tegenwoordig ook ontwerpen voor tapijten. Het meest ontroerende voorbeeld is ”Pelgrimage”, een enorm tapijt dat geen toelichting behoeft. Het toont een fragiel herfstblad, waarvan de hoofdnerf recht naar boven loopt.

Het is een interessante vraag welke ‘nerven’ Mulders nog zal bewandelen, en waar zijn hoofdnerf uiteindelijk heen zal leiden.

Maar het licht in zijn schilderijen –Gods witte licht, dat zich in kleuren breekt– geeft aanleiding om Zijn Naam van oost tot west te prijzen.

”The Moonlight Garden” is tot en met 31 september te zien in het Noordbrabants Museum in ’s-Hertogenbosch.
www.hetnoordbrabantsmuseum.nl


Het licht

Het licht, Gods witte licht, breekt zich in kleuren:

Kleuren zijn daden van het licht dat breekt.

Het leven breekt zich in het bont gebeuren,

En mijn ziel breekt zich als ze woorden spreekt.

Slechts die zich sterven laat, kan ’t leven beuren:

O zie mijn bloed dat langs de spijkers leekt !

Mijn raam is open, open zijn mijn deuren –

Hier is mijn hart, hier is mijn lichaam: breekt !

De grond is zacht van lente. Door de bomen

Weeft zich een waas van groen, en mensen komen

Wandelen langs de vijvers in het gras –

Naakt aan een paal geslagen door de koorden,

Ziel, die zichzelve brak in liefde en woorden:

Dit zijn de daden waar ik mens voor was.

uit: ”De wandelaar” (1916), Martinus Nijhoff

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer