De lege blik van de boeddhist
Deze week was de volle maan te zien. Voor een boeddhist betekent dit dat hij de hele nacht opblijft en mediteert. De voormalige boeddhistische non Esther Baker uit Engeland spreekt uit ervaring. Ze herinnert zich hoe leeg en „weinig innerlijk bevrijd” ze was voordat ze tot geloof kwam. „Als evangelist in Thailand zie ik de leegte in de ogen van de bevolking. Er ligt een sluier over hun gezicht.”
Niet voor niets voelen veel westerlingen zich aangetrokken tot het boeddhisme, constateert Baker. „Het is een nobele, verheven filosofie zonder God, die zeker intellectuelen aanspreekt. Boeddha laat in het midden of God wel of niet bestaat. De boeddhist ontkent God in theorie niet, maar in de praktijk doet hij dat wel. Het boeddhisme biedt de mogelijkheid om goed te leven zonder persoonlijk te hebben ervaren Wie God is.”
De twijfels over het boeddhisme ontstonden bij Baker niet alleen door ontmoetingen met christenen, maar kwamen ook van binnenuit. „Ik zag dat mijn meerderen niet zo verlicht waren als ze voorgaven. Bovendien: bereikten zij wel het doel waar zij naar streefden? Volgens boeddhisten gaat het leven van het ene stadium over naar het andere, wat zij de reïncarnatie noemen. Goede daden geven je een betere reïncarnatie, en slechte daden een slechtere. Alleen het karma, de bewuste handelingen, hetzij goed, hetzij kwaad, gaat over naar een volgend leven. Boeddha’s spirituele doel is: geen karma meer creëren, zodat al het ”zijn” zal verdwijnen.”
De boeddhist noemt het spirituele doel het nirwana, een toestand van leegte, het ophouden van elke begeerte. „Maar niemand kan het precies definiëren”, zegt Baker. „De leer dat we geen zelf of ziel hebben, heeft rampzalige gevolgen omdat zo het unieke van de mens, zijn persoon, niet kan opbloeien. De boeddhist is niet in staat om vreugde te hebben in het leven omdat elke geboorte nieuw lijden oproept.”
Gaandeweg ontdekte Baker dat er toch een God is, een Vader, een levende Persoon. Het was Gods genade die volgens haar de definitieve uitkomst gaf. Voor een boeddhist is genade volkomen onbekend. „Wat ik het moeilijkst vond om te accepteren, was het feit dat ik niet hard hoefde te werken om mijn redding te verdienen. In het boeddhisme had ik geleerd dat mijn spirituele ontwikkeling afhankelijk was van mijn inspanningen.”
Toen Baker hoorde van Gods geschenk van genade en redding in Christus klonk dat voor haar als boeddhist „allemaal te gemakkelijk.” „Ik had geleerd om hard te werken om mijn redding te verdienen. Nu wist ik dat mijn eigen inspanningen, hoe goed ik ook mijn best zou doen, mij nooit goed genoeg konden maken. Ik was rechtvaardig geworden in Gods ogen doordat ik geloofde in Jezus en ervoor koos om gehoorzaam te zijn aan Hem. Eindelijk had ik rust gevonden.”
De zonde kon door de meditatie wel worden onderdrukt, maar niet uitgeschakeld. Baker: „Zelfs nadat ik jarenlang in een boeddhistisch klooster had gewoond, waar we elke overtreding moesten opbiechten, was ik nooit echt bevrijd van mijn zonden. Ik wist zelfs niet precies wat zonde was. Boeddha was maar een man en hij was allang dood, dus kon ik mijn zonden en pijn nergens kwijt. In het boeddhisme is geen plaats voor een spirituele autoriteit of macht die met de zonden van de mens kan omgaan. Boeddha zegt dat je zelf de weg moet vinden en dat niemand je daarbij kan helpen. Jezus zegt echter dat Hij Zélf de Weg is en dat Zijn genade je de weg wijst.”
Is het boeddhisme een fatalistische leer? Je wordt nu eenmaal zo geboren, rijk of arm, of welke situatie dan ook.
„Dat klopt, als je als miljonair geboren wordt, had je in je vorige leven kennelijk een goed karma. Als je op straat leeft, bezat je in het verleden een slecht karma. Je kunt nooit aan het noodlot ontsnappen. Daarom zijn boeddhisten slecht in hulpverlening: iemand die in arme omstandigheden verkeert, heeft dat aan zijn vorige leven te danken. De cyclus van het leven is volgens Boeddha oneindig. Je kunt duizenden levens gehad hebben, en nooit aan het lijden ontsnappen. De God van het christendom leert echter dat Hij voor elk mens een plan heeft en dat Hij wil dat je dichter bij Hem komt en vrede vindt.”
Uit uw levensverhaal blijkt dat het boeddhisme een leer is van voortdurend mediteren, werken en doen – maar nooit rust vinden. Hoe komt dat?
„Het lijkt op de farizeeërs die met de wet en regels aankwamen. Een boeddhist moet goede werken doen om zo verdiensten te verwerven, zoals de tempel bezoeken en voedsel geven aan hoger geplaatsten in de hiërarchie. Ik moet tot mijn grote spijt zeggen dat ik daar zelf van heb geprofiteerd. Toen ik in Thailand was, kreeg ik van de dorpsbewoners het beste voedsel, terwijl hun kinderen honger leden.
De vrede die ik had, was niet meer dan een cosmetische vrede. Je moet je volgens Boeddha opwerken tot een toestand van volkomen onthechting, maar die leegte betekent dat je geen vreugde hebt in het leven. Het christendom laat echter zien dat het leven goed is en dat je daarvan mag genieten. Ook het christendom kent de zonde, de ontaarding van de mens, het lijden, maar stelt de verlossing daartegenover. Wat je ook gedaan hebt, er is altijd vergeving van zonden. Boeddha stelde alleen dat je moet ophouden te zijn, Christus leert dat je steeds meer tot een voller leven komt, dat in de eeuwigheid niet ophoudt.”
Esther Baker ziet het als Gods leiding dat zij, die het boeddhisme van binnenuit kent, als evangelist in het nagenoeg geheel boeddhistische Thailand werkt. De christelijke kerk in Thailand groeit – onder meer in het centrum van de hoofdstad Bangkok waar Baker werkzaam is.
„Elke week hoor ik verhalen van mensen die in de kerk hun zonden belijden en van hun geloof in Christus getuigen. Evenwel, christenen in Thailand zijn niet sterk in concrete navolging. Vergelijk het met de vangst van een vis. Als je de vis gevangen hebt, begint het proces van schoonmaken en klaarmaken voor de maaltijd, het meest intensieve werk. Wat de kerk in Thailand vooral nodig heeft, is discipelschap. Thai die christen worden, dreigen vaak terug te vallen in oude gewoonten, omdat het boeddhisme nauw verweven is met de cultuur. Iemand die christen wordt, belandt in een groot isolement. We moeten meer dan ooit investeren in innerlijke toerusting.”
„Mijn weg van Boeddha naar Christus”
Esther Baker werd geboren in 1956, vlak bij Liverpool. Haar ouders waren fel antikerkelijk en gaven af op alles wat met God en het christendom te maken had. De reden daarvoor was dat haar vader het niet kon verkroppen dat hij na de dood van zijn vader in een weeshuis werd opgenomen, hoewel zijn moeder nog leefde. Hij kreeg er geen liefde en móést op zondag naar de kerk – die hem verwaarloosde.
Esther leidde een wild leven, rookte, dronk en ging zich te buiten aan vrije seks. Emotioneel uitgeput kwam zij in aanraking met het boeddhisme. Het was een leer die aandacht had voor de spirituele kant die in haar leven was verwaarloosd. De Britse raakte overtuigd van de vijf boeddhistische geboden: geen leven vernietigen, niet stelen, geen overspel plegen, niet liegen en geen sterkedrank drinken.
Baker: „De leer van Boeddha was als een frisse wind na de extreme genotzucht en de emotionele uitputting als gevolg daarvan. Boeddha was een gewone man, geloofde niet in God en leerde zijn volgelingen te streven naar een staat waarin leegte en de afwezigheid van verlangens het uiteindelijke doel vormen.”
Ze werd niet zomaar een boeddhist, maar trad in in een klooster, schoor zich kaal (een gewoonte om alle onderscheid tussen man en vrouw uit te wissen) en droeg een speciale oranje pij. Enkele jaren verbleef Baker in een klooster in Thailand, om daar het echte mediteren te leren. Ze kreeg echter moeite met het totale isolement in het klooster en vervolgde haar opleiding in Engeland. Daar klom zij verder op in de hiërarchie. Boeddhisten denken sterk hiërarchisch, buigen voor hogeren in rang, die ook als eersten te eten krijgen (en daarvoor ook mogen bedelen!).
In haar boek ”Mijn weg van Boeddha naar Christus” (uitg. Ark Media, Amsterdam) beschrijft Baker hoe ze steeds meer twijfels kreeg over het boeddhisme. Die werden onder meer gewekt door ontmoetingen met mensen uit verschillende kerken in Engeland.
Sinds 1999 werkt Baker als evangelist in Thailand, waar 93 procent van de inwoners het theravadaboeddhisme aanhangt (de nationale godsdienst). Zij wil niet met haar echte naam en met haar foto in de krant, omdat dit problemen voor haar werk kan opleveren.
Thaise ouders verkopen kinderen voor prostitutie
Thaise ouders verkopen hun kinderen steeds vaker ten behoeve van de prostitutie. Esther Baker: „Als je in dorpen komt, kun je aan de dure huizen precies zien welke ouders zich aan deze praktijken schuldig maken. In Afrika zal een moeder samen met haar kind willen sterven als zij van de honger dreigen te bezwijken. Het komt gewoon niet in haar op om haar kind te verkopen.”
De Thaise praktijken hebben volgens Baker alles te maken met het boeddhisme. „Men kan als reden gebrek aan onderwijs of armoede aanvoeren, maar de werkelijke oorzaak is afgoderij. Boeddha is een mens die als god vereerd wordt en waarvoor je je buigt. Deze werkelijkheid tekent Paulus in Romeinen 1 scherp als afgoderij. Waar de ware God niet vereerd wordt, komt daarvoor een afgod in de plaats.”
Afgoderij en immoreel seksueel gedrag zijn in Thailand onafscheidelijk, stelt de auteur. „Veel prostituees in Thailand zijn bijzonder religieus en hangen het boeddhisme aan, maar vereren vaak ook andere goden en geesten. Zo is te zien hoe deze leer het geestesklimaat stempelt en verantwoordelijk blijft voor tal van misstanden. Het geloof dat alles tijdelijk, doelloos en zonder eigen persoonlijkheid is, heeft heel veel impact op de samenleving en spoort mensen aan om hun gevoelens en emoties te onderdrukken.”