Tien jaar Tsjerkepaad in Friesland
De kerken rond het Friese Slotermeer zijn plaatjes, monumentjes op zich. Dorpsbewoners lopen zich het vuur uit de sloffen om hun tsjerken te behouden. Maar het kerkbezoek op zondag is dramatisch. „Ik ben bang dat het met het kerkelijk leven over tien jaar hier gebeurd is.”
In 2004 is op initiatief van de Raad van Kerken Friesland gestart met het openstellen van 25 kerken in de zomermaanden op de zaterdagmiddag. Nu, bij het tienjarig jubileum van het ”Tsjerkepaad”, zijn er in de hele provincie 250 kerken geopend. Die worden ieder jaar bezocht door 40.000 bezoekers. De deelnemende kerken zijn te herkennen aan de Tsjerkepaadvlag.
Slotermeer
Een kerkenrondje om het Slotermeer (Friezen zeggen: „Sleattemer Mar”) begint in Balk. Hoe komt zo’n aardig dorp aan zo’n naam? Door het dorp stroomt het kanaaltje de Luts. Het plaatsje zou zijn ontstaan bij een balk over het kanaaltje; vandaar. Later werd de balk een brug.
De grootste kerk van Balk is die van de protestantse gemeente: ”’It Breahûs” (Het broodhuis). De massieve voorgevel verheft zich trots en statig boven de Luts. De deuren staan open. Binnen klinkt orgelmuziek.
Het meubilair is van lichteiken. De kansel is rood van kleur, het Lohmanorgel ook. Iemand schreef in het gastenboek: „Mooi om hier weer eens te zijn. De ramen blijven levende herinneringen aan vele kerkdiensten.” Een ander noteerde: „Wat een mooie kerk.”
Buiten, aan de Luts, zit het dagjesvolk aan het bier. Aan de overkant staat de kerk van de doopsgezinden, bescheiden iets achteraf, zoals het hoort, want doopsgezinden werden vroeger geacht zich schuil te houden.
Binnen is het een kleurrijke boel. De vloer is roodgeverfd. Voor de ramen hangen hardrode gordijnen. Aan de muren hangt fleurig schilderwerk. Het houten tongewelf is groen geschilderd.
Marta Prins is de doopsgezinde gastvrouw vanmiddag. „We houden hier om de drie weken een dienst”, zegt ze. „De andere zondagen kerken we in Warns en Stavoren.”
Doopsgezinden, de volgelingen van de Fries Menno Simons, waren de ketters van de zestiende eeuw, zegt Prins. „Ze waren het niet eens met Rome, maar pasten ook niet bij de kerk van de Reformatie. En dus gingen ze op eigen houtje verder.”
Doopsgezinden mogen geloven wat ze willen, en ook wat ze niet willen. „We zijn daarin erg vrijzinnig. Wie bij ons wil horen, mag zijn eigen geloofsbelijdenis formuleren. Op grond van die geloofsbelijdenis vindt de volwassendoop plaats. Wij dopen alleen wat mondig is.”
Honderd meter verderop staat de rooms-katholieke kerk, gewijd aan St.-Ludgerus en gebouwd in 1883. Er wordt al jarenlang gewerkt om deze kerk in goede staat te houden. De toren is al helemaal klaar. Zaterdagsavonds is hier, om de twee weken, eucharistieviering. Zondagsmorgen wordt er, om de twee weken, mis gehouden.
Een jonge vrouw wordt in haar rolstoel de drempel over geholpen. Aan de muren van de St.-Ludgerus hangen de kruiswegstaties, van Jezus voor Pontius Pilatus tot Zijn begrafenis en hemelvaart. Op het altaar branden de kaarsen. Er staat een mand met kunstbloemen.
De vrouw in de rolstoel maakt foto’s van het altaar. In het biechthok worden de vazen voor de bloemen bewaard. Hier wordt zeker niet meer gebiecht.
Harich
Het dorpje Harich, prachtig in het groen verscholen, heeft een mooie hervormde kerk, op een terp gebouwd. Buiten liggen de graven. Hier kijkt men de dood recht in de ogen. Zwarte zerken spreken dierbare woorden: „Oan myn leave man en us heit en pake.” En: „Yn leafdefol oantinken myn leave man.” Onder een vracht aan bloemen ligt een versgedolven graf. Iedereen houdt vakantie, maar de dood heeft nooit vakantie.
Binnen klinkt zachte muziek door de speakers: „Stilte over alle landen.” Op een betegelde vloer staan rieten stoelen. Op iedere stoel ligt een blauw liedboek. Voor de kansel liggen een paar graven in de vloer. Links van de preekstoel zaten vroeger de ouderlingen, rechts de diakenen.
In het gastenboek, op een tafeltje onder het orgel, liet iemand deze boodschap achter: „Buiten gezocht naar het graf van mijn voorouders. Erg leuk dat de kerk open was.”
Woudsend
Iets meer naar het noorden ligt Woudsend. ”De Karmel”, het kerkgebouw van de protestantse gemeente, is gebouwd op de plaats van een vroeger klooster. In een parkje tegenover de kerk staat een monument voor de slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog, onder wie Betty Friederike Glashouwer-Maarzen, een jonge Joodse vrouw, die in november 1942 op transport werd gesteld naar Westerbork en vervolgens naar Auschwitz werd gebracht. Ze keerde niet terug.
”De Karmel” is een prachtige waterstaatskerk, met een Griekse voorgevel en daar bovenop een koepeltoren. Aan het hek bij de voordeur hangt een rood spandoek: ”De kerk is open. Welkom”.
Het interieur is aangepast aan de eisen van de nieuwe tijd, maar dat hebben ze hier wel erg mooi gedaan. Boven de deur naar de consistorie staat de tekst: „Ons resten geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de grootste daarvan is de liefde.”
De kansel heeft het veld moeten ruimen, ten gunste van een lezenaar. De Bijbel daarop ligt geopend bij het Spreukenboek: „Draag mijn woorden als een ring aan je vingers, schrijf ze in je hart.” Het water in de doopvont borrelt zacht.
Sloten
Het rondje Slotermeer volgt keurig de route die de Elfstedentocht ook aanhoudt. Zo kom je vanzelf uit in het vestingstadje Sloten, tussen Balk en Lemmer. Dwars door Sloten (de kleinste van de Friese elf steden) loopt ”it Djip” (het Diep). Aan weerszijden staan oude grachtenpanden. Aan de ene kant van het water staat de rooms-katholieke St.-Fredericuskerk, aan de overkant, aan de Heerenwal, de kerk van de protestantse gemeente.
In de St.-Fredericus (een Friese heilige) hangt wierook in de lucht. Op het altaar staat de tekst: ”Sanctifi Cabitur Altare in Gloria”. De gastvrouw is een beetje treurig. „Eenmaal in de maand wordt nog de mis bediend. Zo lang als het duurt. Bisschop De Korte kijkt niet naar ons om. En jeugd zien we niet meer. Ja, jammer. Over tien jaar? Dan zit-ie dicht, denk ik wel ja.”
In de hervormde kerk vertelt gids Durk Schotanus vol enthousiasme over zijn kerk. Iedere zondagmorgen is er zelfs nog tweemaal dienst, samen met de gemeente van het naburige dorp Wijckel. Verspreid over de beide diensten komen er dan zo’n negentig mensen naar de preek luisteren. „Het hangt wel een beetje van het weer af. Als het koud is of als het regent komen er minder mensen.”
Schotanus is een opgeruimd man. „De toekomst van de kerk is goed, want het Evangelie blijft altijd bestaan. Misschien dat er steeds minder mensen naar de kerk komen, maar Gods Woord blijft, altijd. In de loop van de kerkgeschiedenis heeft de kerk al wel meer stormen doorstaan.”
Op een galerij boven de ingang staat een orgel van Albertus van Gruizen uit Leeuwarden. „Ik zie wel mensen op de drempel van deze kerk staan”, zegt Schotanus, „die wat angstig in de deuropening blijven staan. Dan denk ik: Met die mensen is iets aan de hand. Of ze hebben iets op hun kerfstok, of ze denken vol heimwee terug aan vroeger, toen ze nog met heit en mem meegingen naar de kerk. Ze voelen dat hier in de kerk iets hogers in de lucht zit dan buiten op straat. De één doet zijn pet af. De ander maakt een kniebuiging. Wij, als mensen van de kerk, moeten het goede doen, en daarin volharden.”
De Sloter kerk heeft een forse opknapbeurt achter de rug. Het gebogen dak heeft allemaal nieuwe kapvoeten gekregen. Die waren aangetast door de bonte knaagkever. En alle ramen zijn gerestaureerd. De pastorie, naast de kerk, is al lang geleden verkocht. „Zo’n kerk als deze houdt je financieel wel in de onderkleren.”