Helderheid versus raadselachtigheid
Titel:
”Gedichten 1938-1992” door Bert Voeten
Uitgeverij: De Bezige Bij, Amsterdam, 2001
ISBN 90 234 4744 1
Pagina’s: 642
Prijs: € 56,80; Titel: ”Gedichten 1998-1948” door Sybren Polet
Uitgeverij: De Bezige Bij, Amsterdam, 2001
ISBN 90 234 4817 0
Pagina’s: 622
Prijs: € 40,86.
Bij de Bezige Bij verschenen twee omvangrijke poëziebundels: ”Verzamelde gedichten” van Bert Voeten en ”Gedichten 1998-1948” van Sybren Polet. Bert Voetens poëzie kenmerken zich veelal door grote taalvirtuositeit en helderheid, die van Polet niet zelden door raadselachtigheid.
Bert Voeten (1918-1992) publiceerde tijdens zijn leven zeventien dichtbundels, waaronder vier verzamelbundels. De nieuwste uitgave bevat alle in bundels verschenen gedichten, waaronder een aantal vertalingen. Verder is poëzie opgenomen die verscheen in rijmprenten, gelegenheidsuitgaven en bibliofiele uitgaven.
Thema’s die er bij het doornemen van Voetens werk uitspringen zijn: oorlog, de liefde en het voorbijgaan van de tijd. Een bundel uit 1956 bevat het gedicht ”De trein”: „Er rijdt door mijn hoofd een trein/ vol joden; (…) vijftig wagons, in elke/ wagon vijftig mensen./ Zij leerden/ dat men na twee, drie dagen/ zijn water laat lopen, zijn nagels/ gebruikt om ruimte te krijgen/ wanneer men ligt op het harde / lichaam van een gestikte.”
Over een dergelijk onderwerp schrijft men geen ”mooi” gedicht; maar in zijn eenvoud is het zeker aangrijpend. Goed dat dit onderdeel van de geschiedenis ook in de poëzie aan de orde komt. Qua vorm en woordkeuze is ”De trein” typerend voor een groot deel van Voetens oeuvre. Zijn gedichten hebben veelal een vrije vorm, zijn trefzeker van taalgebruik en bezitten geen driedubbele bodems.
Die dichter weet pakkende beelden te kiezen. ”Forêt du grand eu” beschrijft bijvoorbeeld een bos waarin een veldslag heeft gewoed: „Gotische bomen staan / tot de schenen in een zee/ van varens, klimop, varens.// Langs de bladeren lekt/ een olieachtige wind. /Vogels bewegen als geesten.// En overal liggen op hoge/ mijten in plassen geelwit/ bloed de verzaagde doden.” Gotische bomen, een olieachtige wind, vogels die als geesten bewegen… er valt weinig aan toe te voegen.
Hoeveel poëzie is er al niet voortgekomen uit het verlangen naar vereeuwiging? Dit verschijnsel kan iets zeggen over de bestemming van de mens. Ook Voeten trachtte zich teweer te stellen tegen de vergankelijkheid van het aardse. Hij publiceerde in 1961 een bundel met de veelzeggende titel ”De tijd te lijf en andere gedichten.” In het titelgedicht luidt het: „Wij maken mensen/ uit niets ontziende liefde/ stichten steden/ vuren kleuren af/ (…) omarmen en kussen/ weerloos van woede/ dit dodende leven.” De dichter beseft het: aan de wurggreep van de tijd valt niet te ontkomen. Zie ook het gedicht ”Leven”, met de slotregels: „Maar geen vermomming slaagt/ geen denkmantel helpt// wij sterven.”
Overigens komen ook minder grootse onderwerpen aan bod. Grappig is bijvoorbeeld het korte gedicht over het etensbord: „Het wit zo wit/ als het rond.” Het gedicht ”Helemaal” (blz. 478) is voortreffelijk ironisch.
Voeten zegt weinig wat ook niet door anderen gezegd is, maar hij doet dit uiterst taalvaardig. Zijn oeuvre bevat indringende vragen: „Vanwaar komt de pijn van het zoeken/ in elke grein van ons wezen?” Helaas lijkt de dichter niets te weten van het juiste antwoord.
”Gedichten 1938-1992” bevat een tekstverantwoording en verklarende aantekeningen; beide onderdelen zijn prima verzorgd.
De dichter Sybren Polet (1924) is vertegenwoordiger van een stroming die door sommige critici wel de Nieuwe Wartaal werd genoemd. Zelf spreekt hij liever over „experimenteel” en „ander” taalgebruik. Onlangs verscheen ”Gedichten 1998-1948”, waarin al Polets eerder verschenen bundels zijn samengevoegd, vermeerderd met een nieuwe, ”Ruisvenster”.Uit zo’n omvangrijke verzameling is het moeilijk kiezen, maar wellicht typerend is het gedicht ”Revolutie”: „Een exploderend insect/ van lachgas en traangas,/ Bomen met hoge bloeddruk.// Iets ontvlamt. Interne hitte/ lost alle schaduwen op, fixeert/ onze contouren op steen.// Een gestorven stropop/ rijst uit zijn as,// knispert/ en ritselt opnieuw;// evolutie/ die zich omgekeerd afspeelt/ voor een rechtbank van// doodlachers.”
Tja, met een flinke dosis welwillendheid valt er een begin van een interpretatie te bedenken, en ongetwijfeld roept het gedicht een bepaalde sfeer op - voor wie zich ervoor openstelt. Maar voor welke woordcombinatie geldt dit laatste eigenlijk niet? In ieder geval zullen voor- en tegenstanders het erover eens zijn: Wie van Polet wil genieten, moet traditionele schoonheidsnormen en -waarden overboord zetten.
Er zijn gedichten met wat begrijpelijker passages, maar echt helder wordt het nergens. Polet gebruikt zeer vrije versvormen; ook zijn er twee prozagedichten, zeer uitgebreide definities van de voorheen in onze taal niet bestaande begrippen ”Stark” en ”Sensorium”, die als taal- en gedachte-experiment niet onaardig zijn.
Wellicht geeft Polets poëzie een beeld van de ontreddering waarmee de moderne mens te kampen heeft, van de onmogelijkheid een redelijke zin te geven aan het bestaan. Zo beschouwd kan deze bundel enige betekenis hebben als cultuurhistorisch document - over een halve eeuw bijvoorbeeld.
De bundels van Voeten en Polet tellen ieder ruim 600 bladzijden en zijn keurig uitgevoerd. Qua vorm is er weinig verschil, maar een inhoudelijke vergelijking valt wat mij betreft royaal uit in het voordeel van Bert Voeten.