Geweten
Psalm 143:11
„O HEERE, maak mij levend om Uws Naams wil; voer mijn ziel uit de benauwdheid om Uw gerechtigheid.”
De levende beoefening van het geloof bestaat ook uit een nauwgezet bewaren van het geweten voor alle zonden en ergernissen. Dit was het wat Paulus nastreefde en waarin hij zich trachtte te oefenen: En hierin oefen ik mijzelf, om altijd een onergerlijk geweten te hebben bij God en de mensen (Handelingen 24:16).
Wie levendig gesteld is, is ook erg nauwgezet en stipt van gemoed. Hij tracht het daarop toe te leggen dat zijn geweten geen grond van beschuldiging zal hebben. Daarom overdenkt hij zijn weg en is hij wantrouwend ten opzichte van zijn daden en zijn bedoelingen, omdat de vrede Gods zeer vlug verstoord en moeilijk opnieuw verkregen kan worden. Het geweten is beter dan tienduizend getuigen en zolang wij daarover beschikken, hebben we ook vrijmoedigheid tot God (1 Johannes 3:21).
Wie een levend geloof heeft, blijft in Christus als de Wortel waaruit hij telkens kracht ontvangt. Hij blijft in Hem als een ware rank van de Wijnstok. Hij blijft in Christus als een lid van het verborgen lichaam om van Jezus, als het Hoofd, telkens de invloeiingen tot zijn bekwaammaking te ontvangen.
In Christus nu blijft een levend gelovige, niet alleen ten aanzien van zijn staat, maar ook door gedurig zichzelf met Jezus op het allernauwst te verenigen, in Hem ingaand, bij Hem schuilend en zich verbergend (Johannes 15:6, 7).
Alexander Comrie, predikant te Woubrugge (”Verzameling van leerredenen”, 1749)