Spurgeons toppunt van dankbaarheid
De column van enkele weken geleden waarin prof. Baars zijn belangstelling en waardering voor Spurgeon te kennen gaf, bracht mij een gebeurtenis uit de zestiger jaren van de vorige eeuw in herinnering, om precies te zijn op een zondag in 1964.
Plaats waar het gebeuren zich voltrok was de Nebokerk in ’s-Gravenhage-Zuid. De eigen predikant had, zoals dat heet, een vrije zondag en stond elders op de preekstoel. De christelijke gereformeerde gemeente had die zondag ds. M. de Boer van Amsterdam-Noord te gast. Onder zijn gehoor zat de uiterst trouwe, bejaarde en vrome broeder Jan Prins op zijn vaste zitplaats in het voorste deel van de kerkzaal. Hij hoopte elke zondag op een bevindelijk getoonzette prediking. Tijdens het uitlegkundige deel van een preek zocht broeder Prins veelal de steun van de rugleuning van de kerkbank. Kreeg de preek een meer toepasselijk karakter, dan schoot onze broeder steevast naar voren en boog hij, met de rechteroorschelp in de hand, diep naar voren om geen woord te missen. Die stereotiep vertoonde deze vrome broeder ook die zondagmorgen. De preek ging over Filippensen 4:6, waarin Paulus en Timotheüs de gemeente aanraden niet bezorgd te zijn, maar hun wensen met smeking en dankzegging bekend te maken bij God. Op enig moment in de preek, die bij de voorganger naast vrome diepgang ook weleens een speelse noot bevatte, merkte ds. De Boer op dat Charles Haddon Spurgeon ooit eens het toppunt van dankbaarheid te zien had gegeven.
Die naam waarborgt kwaliteit, moet broeder Prins hebben gedacht. Hij schoof op de eerder aangegeven manier naar voren om geen woord te missen.
De voorganger memoreerde dat Spurgeon behalve in de grote kerken van Londen ook voorging in de kleinere kerken van de Britse hoofdstad. Het was in die tijd gebruikelijk dat tegen het einde van de dienst de hoed van de predikant rondging, waarin de kerkgangers hun bijdrage deponeerden. De opbrengst vormde het honorarium voor de predikant (op de zak preken, zoals dat in vroegere tijd heette). De gevulde hoed werd de voorganger op de kansel in handen gegeven, waarna Spurgeon de offervaardigheid van zijn toehoorders in zijn dankgebed betrok.
In een van de kleine kerken kwam een kerkganger op het idee zijn medebroeders en zusters voor te stellen bij de eerstvolgende predikbeurt van Spurgeon bij de inzameling van het offer een lege hand in de hoed te stoppen en af te wachten hoe daarop de reactie van Spurgeon zou zijn. Het voorstel van de ondeugende initiatiefnemer werd door de medebroeders en zusters overgenomen.
Na een korte en krachtige verkondiging (Spurgeon bracht zijn studenten immers steevast bij dat na de eerste twintig minuten van de preek geen zondaren meer werden bekeerd) ging de hoed van Spurgeon rond, die zoals afgesproken leeg op de kansel de voorganger werd aangereikt. Naar gewoonte keek Spurgeon erin, vertrok geen spier, en zei in zijn dankgebed met groot gevoel voor humor: „Ik dank U, Heere, dat ik mijn hoed nog teruggekregen heb.”
Als de dag van gisteren herinner ik mij nog hoe snel na dit verhaal broeder Prins zijn oorschelp losliet en in de ruststand terugschoof. Hij had bij het horen van de naam van Spurgeon net iets meer verwacht dan dit voorval.