Onder de genade
Psalm 143:11
„O Heere, maak mij levend om Uws Naams wil; voer mijn ziel uit de benauwdheid om Uw gerechtigheid.”
Hoe ver deze doodsheid ondertussen ook mag gaan, toch zal de gelovige het ware geloof beslist niet verliezen. Er zijn kenmerken waaraan u zult kunnen weten of u onder al uw doodsheden een beginsel van genade hebt of niet. Immers, het zaad Gods blijft in hem (1 Johannes 3:9). Dit is een onvergankelijk zaad dat nimmermeer sterft (1 Petrus 1:23). Daardoor blijft dit beginsel der wedergeboorte en heiligmaking, hoewel het bedekt en begraven is onder de kluiten van de verdorvenheid, in een gelovige, hoe doods hij ook worden kan. Hoewel zowel hij als de goddeloze zondigt, hij is toch niet zonder God in zijn zondigen en hij zondigt niet op dezelfde wijze als de goddelozen, want hij is uit God geboren en hij zondigt niet, want het zaad Gods blijft in hem. De zonde kan groot geweld op hem uitoefenen, maar hij ligt niet zo onder de heerschappij daarvan dat hij met zijn gehele hart gewillig de zonde doet. Want de zonde zal over u niet heersen, want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade (Romeinen 6:14). Het zaligmakende geloof blijft ook. Dit versterft niet helemaal in de ziel wat de wortel ervan betreft, ofschoon het zich niet in levendige daden vertoont. De duivel mag ziften met zijn zeef als de tarwe, Jezus bidt dat dit geloof niet zal ophouden (Lukas 22:32).
Alexander Comrie, predikant te Woubrugge
(”Verzameling van Leerredenen”, 1749)