Auguste Moussault, godsdienstleraar bij Rusland-Duitse mennonieten
In Nederland was Auguste Moussault voorganger van een doopsgezinde gemeente en kerkganger in een vrije oud gereformeerde gemeente. Nu geeft hij godsdienstonderwijs aan kinderen van Rusland-Duitse mennonieten en vertaalt hij voor de Stichting Vrienden van Heidelberg en Dordrecht reformatorische geschriften. „Voor mij kwam dat aanbod als door de Heere gezonden.”
De ”Morgenandacht” loopt ten einde. Alleen het slotlied moet nog worden gezongen. Terwijl echtgenote Maaike en de kinderen voor de eerste stem kiezen, heft Auguste Moussault de tweede stem aan. Bij de laatste regels zwelt het volume aan.
O zaligheid, niet af te meten,/ O vreugd, die alle smart verbant,/ dáár is de vreemd’lingschap vergeten,/ en wij, wij zijn in ’t vaderland.
„Dat lijkt me in het kader van het interview een passend gezang”, stelt Moussault vast als de bundels weer zijn gesloten.
In wat voor milieu groeide u op?
„Een modern doopsgezind gezin in Naarden. Mijn vader was ongelovig, mijn moeder kwam uit een oud doopsgezind geslacht dat dezelfde ontwikkeling doormaakte als de meeste doopsgezinde families in Nederland. De verlichtingsdenkbeelden waren belangrijker dan de Bijbelse begrippen, al merkte ik uit de verhalen van mijn moeder en bij mijn grootouders nog wel dat er wat anders achter had gezeten. Op het Willem de Zwijger College in Bussum ontmoette ik kinderen uit het nabijgelegen vissersdorp Huizen, destijds een bolwerk van de Gereformeerde Bond. Tijdens de godsdienstlessen hoorde je weleens hoe zij over de dingen dachten, maar dat nam ik voor kennisgeving aan.”
Toch ging u theologie studeren.
„Tijdens de studie Nederlands in Utrecht raakte ik in geestelijke nood. In dezelfde periode stierven mijn grootouders. Ik erfde een flink deel van hun bibliotheek. Tussen die boeken zat een aantal godsdienstige werken. Die ben ik gaan lezen. Naarmate de geestelijke nood toenam, deed ik dat steeds vaker. Ik heb me ook verdiept in het hindoeïsme en het boeddhisme, maar werd teruggebracht bij het christendom. Het laatste jaar waarin ik Nederlands studeerde, zat ik vaak in de universiteitsbibliotheek oude theologische werken te lezen en ontdekte ik de geschriften van Menno Simons. Daar kon ik van harte ”amen” op zeggen. Vandaar dat ik me heb aangemeld bij het Doopsgezind Seminarium en de theologische faculteit van de Universiteit van Amsterdam.”
Waarom kreeg het portret van Theodorus van der Groe een ereplaats op uw bureau?
„Een paar keer in mijn leven nam ik zonder het te merken denkbeelden van anderen over, ook als ik mij voornam voortaan voorzichtiger te zijn. Toen ik me dat ging realiseren, zat ik met de vraag: „Geldt dat ook voor mijn overgave aan het christelijk geloof? Is het echt bij mij, of loop ik weer achter de opvatting van anderen aan?”
Door ”Toetssteen der ware en valse genade”, het bekendste boek van Theodorus van der Groe, heb ik duidelijkheid gekregen. Veel mensen ervaren het als scherp, maar voor mij was het juist vertroostend, omdat Van der Groe geen grond overlaat dan de vaste grond in Christus.”
Hoe hebt u de jaren als doopsgezind voorganger in Wieringen ervaren?
„Als er 25 mensen in de kerk waren, was dat veel. Alle kerkgangers onder de tachtig jaar hadden nooit anders dan een vrijzinnige prediking gehoord. Om met hen in gesprek te blijven, probeerde ik de dingen voorzichtig te zeggen. Volgens mijn vrouw was ik té voorzichtig. Ze miste iets in mijn prediking. Omdat er alleen ’s morgens dienst werd gehouden, zijn we voor onszelf op zoek gegaan naar een gemeente waar we ’s middags naartoe konden. Dat werd de vrije oud gereformeerde gemeente van Den Helder. We gingen ook naar de doordeweekse diensten.”
Wat trok u daar?
„De inhoud van de preken en de aangename en geestelijke sfeer. Toen ouderling Dankers hoorde dat ik predikant was, zei hij: „We zijn als gemeente al zo lang vacant en nu hebben we ineens een voorganger in ons midden. Het liefst zou ik u zo naar de kansel brengen, maar dat gaat natuurlijk niet.” Het deed zijn katholieke hart zichtbaar pijn. In de leesdiensten hoorden we catechismuspreken van mannen als Smijtegelt en Van der Groe. Die spraken ons bijzonder aan. Doordeweeks kwamen predikers van verschillende achtergrond langs.
Zelfs ik heb er naderhand twee keer mogen voorgaan, maar de gemeente hoorde wel dat ik een andere achtergrond heb. Het lukte me voor mijn gevoel niet om de goede toon te treffen, terwijl ik die er toch week aan week hoorde.”
Hoe kwam u bij de Rusland-Duitse mennonieten terecht?
„Tijdens mijn studie heb ik contact gezocht met de Mennonieten Broedergemeente van Frankenthal, omdat ik toen al betwijfelde of er voor mij wel ruimte zou zijn bij de vrijzinnige doopsgezinden in Nederland. Mijn eerste ontmoeting met Gerhard Wölk, leider van de gemeente in Frankenthal, zal ik nooit vergeten. Hij adviseerde me om in ieder geval mijn studie af te maken, en zo mogelijk op mijn post te blijven.
In 2004 heb ik mijn vrouw meegenomen naar Frankenthal om haar kennis te laten maken met échte mennonieten. De geschriften van Menno Simons vond ze prachtig, maar bij de Nederlandse doopsgezinden zag ze daar niets van terug. Vanaf die keer gingen we jaarlijks op bezoek in Duitsland.”
Wat bracht u tot de beslissing zich bij deze mennonieten aan te sluiten?
„Wij hebben sterk het gevoel dat die beslissing voor ons genomen ís. In 2008, het jaar waarin onze Zeger werd geboren, kwam een groep jongeren van Frankenthal naar Nederland voor een studiereis. Mij werd gevraagd of ik hun wat over Menno en doopsgezind Nederland kon vertellen. De volgende dagen fungeerde ik zo’n beetje als gids. Dat was een bijzondere ervaring. Die jongeren waren bijzonder ernstig en gedisciplineerd.
In de doopsgezinde kerk van Nederland zag ik voor mezelf steeds minder toekomst, laat staan voor Zeger. Terwijl we de weg dood zagen lopen, beroofde de voorzitter van de kerkenraad zich van het leven. Kort daarna kwam die groep uit Frankenthal.
Toen ik de groepsleider over onze situatie vertelde, gaf hij aan dat zijn gemeente dringend behoefte had aan godsdienstleraren. De overheid van Rijnland-Palts biedt de Rusland-Duitse mennonieten de mogelijkheid van godsdienstonderwijs door eigen leerkrachten. In 2009 zijn we verhuisd.”
Bracht de stap wat u ervan verwachtte?
„De ontvangst door de kerkelijke gemeente was als een warm bad. Maatschappelijk verliep de inburgering minder voorspoedig. Ik ging twaalf uur mennonitisch godsdienstonderwijs geven en tien uur godsdienst en drie uur Frans op de christelijke school van Siegelbach. Ik kwam ook in het bestuur van de school en werd verkozen tot voorzitter. Achteraf gezien had ik veel te snel te veel op mijn bord. Ik sprak matig Duits en was onbekend met de cultuur. Duitsland is totaal anders dan Nederland. Om één voorbeeld te geven: solliciteer je hier als 50-jarige, dan willen ze nog steeds de cijfers van je middelbare school zien.”
U liep vast.
„Dat kun je wel zeggen. Binnen die kleine vrijkerkelijke school had je tal van stromingen. Ik voelde de dingen door mijn onbekendheid met de situatie niet aan. Behalve met de spanningen binnen het bestuur zat ik met een overladen lesprogramma. Vlak voor de vakanties kon ik niet meer denken en slapen. Omdat een doctorandus in de theologie in Duitsland weinig mogelijkheden heeft, ben ik in de herfst van 2011 in dienst getreden bij een telecombedrijf, als verkoper van abonnementen. Als voormalig pastor kwam ik moeiteloos bij de mensen binnen, maar het lukte me meestal niet om een contract af te sluiten. Daarin speelde ook mijn verleden mee. In plaats van met het Evangelie kwam ik nu met zo’n onnozel teleabonnement. Ik heb weleens gedacht: Als ik nu door een of andere vrije gemeente in Nederland word beroepen…
Wanneer ik de Rusland-Duitsers over mijn problemen vertelde, keken ze me verbaasd aan en begonnen ze te verhalen wat zij in Rusland hadden meegemaakt. Dan had ik weinig meer te zeggen. Deze mensen weten wat het is om vervolgd te worden.”
Inmiddels bent u freelancevertaler.
„Op de Haamstedeconferentie kwam ik broeder Timmermans van de Stichting Vrienden van Heidelberg en Dordrecht tegen. Die zocht een vertaler. Voor mij kwam dat aanbod als door de Heere gezonden! Ik ben nu bezig met het vertalen van ”Soliloquium” van Teellinck en een dagboekje van Thomas Watson. Daarnaast geef ik nog vier uur mennonitisch godsdienstonderwijs. We hebben alles, net als Jakob, maar niet veel, zoals Ezau.”
Bent u weleens jaloers op reformatorische dominees in Nederland met hun stevige traktementen?
„Ik kan me die situatie eigenlijk niet goed voorstellen. Kreeg ik zo’n salaris, dan zou ik het waarschijnlijk ook normaal vinden. Op financieel gebied zit ik nogal ongecompliceerd in elkaar. Als er geen geld is, dan schik ik me daarin. Ik vind het hoogstens vervelend dat ik minder boeken kan kopen. Daar staat tegenover dat we wonderlijke dingen meemaken. Soms vinden we in de brievenbus envelopjes met inhoud. Bijna afgepast het bedrag dat we op dat moment tekortkomen, terwijl we dat alleen aan de Heere hebben voorgelegd.”
Hoe is uw positie binnen de gemeenschap van Rusland-Duitsers?
„Ik voel me volledig geaccepteerd, maar in een aantal opzichten blijf je toch buitenstaander. Je zegt de verkeerde dingen op de verkeerde momenten. In Rusland was het verstandig om je altijd op de vlakte te houden. Die houding is niet zomaar verdwenen en wordt nog versterkt door de mennonitische cultuur, die behoorlijk in zichzelf gekeerd is. Op het punt van de kuisheid is men zeer streng. We dachten dat wij op dit gebied behoudend waren, maar bij de Rusland-Duitse mennonieten mag zelfs een schooljongen geen korte broek aan.”
U mag wel een bijdrage leveren aan de zondagse prediking?
„Zeker, dat wordt zelfs verwacht. In de reformatorische kerken in Nederland moet je een heel goede reden hebben om op de kansel te komen, bij ons moet je een heel goede reden hebben om ervan weg te blijven. Eén keer in de maand ben ik aan de beurt. Ik preek ook wel in andere gemeenten.”
Waarin onderscheidt uw prediking zich?
„In mijn preken zit wat meer exegese. Daar hechten ze hier betrekkelijk weinig waarde aan. Ze geven de voorkeur aan een praktische toepassing vanuit de tekst. Momenteel wordt door de Stichting Vrienden van Heidelberg de Bijbelverklaring van Matthew Henry in het Duits vertaald. Die zal warm ontvangen worden door de Rusland-Duitsers. Net als Menno Simons legt Matthew Henry grote nadruk op een eenvoudige toepassing vanuit Christus. Daarin val ik ze helemaal bij, al zie ik de waarde van een goede theologische opleiding en een gedegen uitleg. De kern van het Evangelie is eenvoudig. Het komt aan op het gehoorzaam geloven in en hopen op Christus.
Die hoop moet al ons leed verzachten,/ Komt, reisgenoten, ’t hoofd omhoog!/ Voor hen die ’t heil des Heeren wachten,/ zijn bergen vlak en zeeën droog.”
Levensloop Auguste Moussault
Auguste Theo Moussault (1965) groeide op in een vrijzinnig doopsgezind gezin in Naarden. Na een studie Nederlands en Frans, die hij niet afrondde, studeerde hij theologie aan het Doopsgezind Seminarium. Acht jaar diende hij de doopsgezinde gemeente van Edam en Wieringen. In 2009 emigreerde hij naar Duitsland, waar hij zich aansloot bij een gemeente van Rusland-Duitse mennonieten. Hij geeft parttime godsdienstonderwijs aan voornamelijk mennonitische kinderen en verricht vertaalwerk voor de Stichting Vrienden van Heidelberg en Dordrecht. Moussault is gehuwd met Maaike van Harten. Het echtpaar kreeg twee kinderen.