Ontdekkend
Psalm 143:11
„O Heere, maak mij levend om Uws Naams wil; voer mijn ziel uit de benauwdheid om Uw gerechtigheid.”
De dodigheid blijkt uit feit dat de kerk in de dagelijkse praktijk leeft alsof er geen God is, en uit het feit dat er zo weinig geestelijke indrukken zijn. Waar is het ontzag voor Gods geduchte majesteit? Waar is het zich voortdurend voor ogen stellen van de Heere? Waar is het wandelen in het openbaar en in het verborgen voor des Heeren oog en in Zijn tegenwoordigheid? Waar is die nauwgezetheid en preciesheid om het kwaad te ontvluchten, zowel groot als klein, openbaar of verborgen, de schijn of het kwaad zelf? Waar is dat teer acht geven op alle geboden des Heeren om zijn gangen geheel daarnaar te richten, zodat men uit een kinderlijk ontzag voor de Heere niet wil noch kan leven in het verzuim van enige plicht of in het bedrijven van enige zonde?
Ik denk dat dit zo ver te zoeken is dat wij de meeste tijd leven alsof er geen God is. Men moet vaak bidden dat men die allereerste waarheid, namelijk dat er een God is, eens oprecht geloven mag.
Hier komt de losbandigheid uit voort en het weiden in de ruimte als een ongewend kalf. Hieruit is te verklaren dat er geen of althans een zeer klein onderscheid is tussen beschaafde mensen en vromen, wat betreft hun openbare en verborgen godsdienst en hun levenswandel.
Alexander Comrie, predikant te Woubrugge
(”Verzameling van leerredenen”, 1749)