Doop bepalend voor christelijke identiteit
Wanneer het om een christelijke identiteit gaat, moet de theologische benadering vooropgaan, met als kernvraag: „Van wie ben je?” Het is de vraag of deze theologische benadering ten aanzien van identiteitsvraagstukken binnen de gereformeerde gezindte echt prioriteit heeft.
Onderzoekers vragen bij enquêtes lang niet altijd naar iemands kerklidmaatschap, zo bleek vorige week aan de Radboud Universiteit tijdens een symposium over secularisatie. En: als mensen op dit punt wel voor een duidelijke keus worden geplaatst, haken de onzekeren af. „Kennelijk hebben deze mensen een zwakke levensbeschouwelijke identiteit”, aldus een van de onderzoekers.
Het lidmaatschap van een kerkelijke gemeente veronderstelt een bepaalde mate van levensbeschouwelijke identiteit. Als die vervaagt, komt vroeg of laat de vraag aan de orde waarom je lid zou blijven van de kerk. In de Rooms-Katholieke Kerk en in de Protestantse Kerk in Nederland is dit proces al jaren gaande, getuige de vele duizenden uitschrijvingen per jaar. Zo’n 30 procent van de Nederlanders beschouwt zich nog als kerklid en ongeveer de helft daarvan gaat nog regelmatig naar de kerk.
Dit proces gaat de kleinere kerken van de gereformeerde gezindte niet voorbij. Ook hier laten gemeenteleden, veelal dertigers en veertigers, zich uitschrijven zonder elders kerkelijk aansluiting te zoeken. Het probleem van een zwakke levensbeschouwelijke identiteit gaat de kleine reformatorische kerken blijkbaar niet voorbij. Bezinning op identiteit is dus geboden.
De vraag is echter waar deze bezinning moet inzetten. Er zijn immers verschillende invalshoeken mogelijk. Een sociologische benadering bijvoorbeeld, met de vraag: „Waar hoor je bij?” Of een psychologische insteek: „Wie ben je?” Of een pedagogische invalshoek: „Hoe wordt je identiteit gevormd?” Wanneer het om een christelijke identiteit gaat, moet echter de theologische benadering vooropgaan, met als kernvraag: „Van wie ben je?”
Zonder deze verticale dimensie blijft de vraag naar een christelijke identiteit onbeantwoord. Sociologisch komen we dan niet verder dan een beschrijving van groepscodes. Psychologisch draait het om ons eigen ik. En pedagogisch lopen we vast doordat met de mond het Bijbelse mensbeeld wordt beleden, maar in de praktijk de uitgangspunten van de moderne pedagogiek maatgevend zijn.
Belijdenisgeschriften
Een theologische benadering heeft dus als kernvraag: „Van wie ben je?” Nader toegespitst: Zijn we het eigendom van Christus? In de woorden van de apostel Paulus: „Ik ben met Christus gekruisigd; en ik leef, maar niet meer ik, maar Christus leeft in mij” (Gal. 2:20). Voor een sterke levensbeschouwelijke identiteit is meer nodig dan een hechte groep met duidelijke waarden en normen.
Ze ontstaat daar waar mensen leven van de genade van Christus. Waar ons zondige ik, onze oude identiteit, gekruisigd wordt en Christus in ons leeft. Om nogmaals Paulus aan het woord te laten: „Wat ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof in de Zoon van God, Die mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven” (Gal. 2:20). Paulus’ identiteit wordt dus bepaald door de liefde van Christus.
Het is de vraag of deze theologische benadering ten aanzien van identiteitsvraagstukken binnen de gereformeerde gezindte echt prioriteit heeft. Het valt te vrezen dat dit te weinig het geval is. Om een voorbeeld te noemen: hoe functioneren de belijdenisgeschriften? Dit zijn immers identiteitsdocumenten bij uitstek. Doordat de belijdenisgeschriften in de grondslag van kerken, scholen en maatschappelijke organisaties zijn opgenomen, is de identiteit statutair vastgelegd. Maar wie de belijdenis vooral ziet als een statuut, komt toch weer niet verder dan de vraag: Waar hoor je bij?
Belijdenissen zijn echter meer dan statuten. Ze zijn een antwoord op de vraag: Van Wie ben je? Ik ben in leven en in sterven niet van mijzelf, maar het eigendom van mijn trouwe Heiland Jezus Christus. Over een sterke christelijke identiteit gesproken. Daarbij is de vraag: „Waar hoor je bij” niet onbelangrijk. Maar ook dan voert niet de sociologie, maar de theologie de boventoon: de confessie is een akkoord van gemeenschappelijk belijden van allen die de Heere Jezus Christus liefhebben.
Doop
Hiermee ligt wel een belangrijk probleem op tafel. Want hoe ontstaat een sterke christelijke identiteit? Een theologische insteek brengt ons bij de kerk. Juist de kerk, en in haar kielzog: het gezin en de school, is bepalend voor de ontwikkeling van een christelijke identiteit. Daarbij gaat het niet alleen om waarden en normen, hoe belangrijk deze ook zijn. Het gaat zelfs niet alleen om christelijke leerstellingen, hoe onmisbaar die ook zijn. Het gaat allereerst om de ontmoeting met God: om een verzoende ontmoeting met God.
Als iets bepalend is voor een christelijke identiteit, dan is het de heilige doop. Hierdoor worden mensen volgens de Nederlandse Geloofsbelijdenis in de Kerk van God ontvangen en van alle andere volken en vreemde godsdiensten afgezonderd, om geheel aan Christus toegeëigend te zijn, door Zijn merk- en veldteken te dragen.
Juist op het punt van de doop heeft de gereformeerde gezindte nog heel wat huiswerk te doen. Getuige de grote verwarring die er op dit punt is, zowel ter linker- als ter rechterzijde. En dat terwijl de doop vanuit vroegchristelijk en reformatorisch gezichtspunt juist bepalend is voor een christelijke identiteit. Onduidelijkheid over de betekenis van de doop wakkert de identiteitscrisis alleen maar aan. Zowel een verbondsautomatisme als een veruitwendiging van de doop belemmert de vorming van een christelijke identiteit.
Dat de doop alles te maken heeft met de vraag: „Bij wie horen wij?” mag blijken uit het volgende citaat uit Bonhoeffers ”Navolging”: „De doop betekent een breuk. Wie gedoopt is, behoort niet meer tot de wereld, dient haar niet meer, is haar niet meer onderworpen. Hij behoort Christus alleen toe.”
Principiële keuze
Een sterke christelijke identiteit ontstaat daar waar mensen de betekenis van hun doop leren verstaan, doordat ze de God van hun doop op Zijn Woord gaan geloven. Een echt theologische inzet dus. Anders blijft het met die identiteit maar tobben. En zodra de groep en de groepscodes ter discussie komen te staan, blijken mensen weerloos te zijn, omdat ze aan de vraag: „Bij wie hoor ik?” nooit zijn toegekomen.
Prioriteit geven aan een theologische benadering van identiteitsvraagstukken betekent dus een principiële keuze. Durven we het aan om elkaar niet alleen te vragen waar we bij horen, maar vooral of we bij Christus horen? Wanneer het om identiteit gaat, zal het op de laatste vraag aankomen. In dat licht is het met identiteit uiteindelijk alles of niets.
Dr. A. J. Kunz is als scribent voor deze rubriek een van de opvolgers van prof. dr. H. van den Belt. Dr. Kunz is nu nog predikant in Katwijk aan Zee. Met ingang van 1 augustus is hij werkzaam als docent godsdienst bij Driestar Educatief in Gouda. Hij gaat zich bezighouden met vraagstukken rondom identiteit en de vertaalslag van gereformeerd belijden naar de onderwijssituatie van vandaag.