Turkse protesten vooral tegen beleid regering-Erdogan gericht
De rellen in Turkije lijken ogenschijnlijk gericht tegen plannen om Istanbul vol te bouwen. De onlusten zijn echter vooral een uiting van onvrede over de autocratische ambities van de regering.
Sinds vorige week dinsdag is het onrustig in Istanbul – en inmiddels ook in andere Turkse steden. Duizenden betogers gingen de straat op. De Turkse politie trad hard op met traangas, waterkanonnen en de wapenstok. Er zijn volgens mensenrechtenorganisaties tot nu toe twee doden en zo’n duizend gewonden gevallen.
De officiële aanleiding voor de protesten is het voornemen van de regering van premier Erdogan om het centraal gelegen Taksimplein in Istanbul vol te bouwen. De Turkse bevolking zou totaal niet bij de bouwplannen zijn betrokken.
Veel Turken is de snelle transformatie van Istanbul überhaupt een doorn in het oog. „Ik ben hier geboren en opgegroeid, maar er is niets meer dat ik van mijn jeugd in deze stad terugvind”, klaagde prof. Ersin Kalaycioglu, hoogleraar internationale betrekkingen aan de Sabanci-universiteit, gisteren tegen de New York Times. „Istanbul is tegenwoordig alleen nog maar een plaats om rijk te worden.”
Ara Guler, een van Turkijes beroemdste fotografen, deelt de mening van de hoogleraar. „Het Istanbul waarin ik opgroeide, is verloren gegaan. Waar is mijn Istanbul? Het draait hier alleen nog maar om geld.”
Achter de protesten tegen de ongebreidelde bouwzucht in Istanbul, schuilt echter een diepgewortelde onvrede met het regeringsbeleid van premier Erdogan en zijn islamistische AK-partij. Het optreden van Erdogan, die al tien jaar aan de macht is, wordt door velen als niet minder dan dictatoriaal ervaren.
„In zekere zin is dit regime dronken van de macht”, vindt Edhem Eldem, historicus aan de Bogazici-universiteit in Istanbul. „De regering heeft haar democratische reflexen verloren en keert terug naar de essentie van de Turkse politiek: autocratie.”
Erdogan zelf doet die verwijten beslist van de hand. „Wanneer je iemand een dictator noemt, terwijl hij het volk dient, heb ik niets meer te zeggen”, zei hij gisteren in een televisietoespraak. De betogers deed hij af als „een stel plunderaars en brandstichters.”
Feit blijft dat onder de regering van Erdogan de Turkse maatschappij een dramatische verandering heeft ondergaan. Sinds de grondlegging van het moderne Turkije door Mustafa Kemal Atatürk, in de jaren 20 van de vorige eeuw, gold Turkije officieel als seculiere staat waarin religie en politiek strikt waren gescheiden.
Erdogan heeft die traditionele scheiding doorbroken. Publieke uiting van godsdienstige overtuiging is in Turkije gemeengoed geworden. In het straatbeeld van Turkse steden en in overheidsinstellingen zijn hoofddoekjes weer volop aanwezig.
Bovendien plaatste Erdogan het leger onder civiele controle. De strijdkrachten werden vanouds geacht het seculiere karakter van de Turkse staat te waarborgen. Maar ook zij zijn inmiddels afhankelijk van de politieke wind die in Ankara waait.
De vraag is natuurlijk of de instandhouding van het seculiere karakter van Turkije decennialang vooral kunstmatig van aard is geweest. De forse aanhang van de conservatieve AK-partij van Erdogan doet in elk geval vermoeden dat een aanzienlijk deel van de bevolking bepaald geen moeite heeft met een (grotere) rol van religie in het publieke domein.
Tegelijkertijd dringt zich een vergelijking op met de protesten die de Arabische wereld de afgelopen tweeënhalf jaar in hun greep hielden. Met andere woorden: is de Arabische lente naar Turkije overgeslagen?
Er is zeker sprake van een aantal overeenkomsten. Evenals in veel Arabische landen kent Turkije een relatief grote groep jonge werklozen. Weinig economisch perspectief vormt al snel de voedingsbodem voor sociale onrust.
Critici verwijten Erdogan ook autoritair optreden. Algemeen wordt aangenomen dat de Turkse premier werkt aan een grondwetswijziging die de invoering van een presidentieel systeem mogelijk maakt, waarbij het staatshoofd aanzienlijke bevoegdheden krijgt.
Verschillen
Maar er zijn ook verschillen. In de Arabische wereld werden islamistische krachten lange tijd –en vaak met geweld– onderdrukt. Hoewel een aanzienlijk deel van de bevolking islamistische sympathieën koesterde, kreeg het nooit de mogelijkheid die politiek te verzilveren.
Pas na het verdrijven van de zittende regimes kwamen islamistische partijen aan de macht. Neem Tunesië en Egypte.
In Turkije kwam de conservatieve AK-partij van Erdogan juist via democratische verkiezingen aan de macht, zonder dat daar een revolutie tegen het zittende regime aan voorafging.
De tijd zal leren welke kant het met Turkije zal uitgaan. Erdogan Toprak, vicevoorzitter van de oppositionele Republikeinse Volkspartij, is er niet gerust op. „De premier wil de sultan terug. De AK-partij is erop gericht om de maatschappij in een oemma (islamitische gemeenschap, RD) om te vormen. Zij wil het concept van het individu, zoals gecreëerd door de republiek, terugdraaien.”