„Mooi orgel of bloeiend sociaal leven geen vervanging voor geestelijk leven”
In The Banner of Truth, het orgaan van de Netherlands Reformed Congregations (de zusterkerken van de Gereformeerde Gemeenten), schrijft ds. P. van Ruitenburg uit Chilliwack over een levende kerk.
„Eens zag ik een opgezette leeuw. Ik kon dichtbij hem komen en hem van alle kanten bekijken. Het was een mooi dier, maar er zat geen leven in. Toen ik thuiskwam, scharrelde er een klein, levendig hondje rond mijn voeten. Ik moest Koning Salomo gelijk geven, die stelde dat een levende hond beter is dan een dode leeuw. Een levende hond biedt je gezelschap en hij blaft als er gevaar dreigt. Op een dode leeuw ben je snel uitgekeken. (…)
Hetzelfde geldt ook voor de kerk en voor gemeenten. Misschien worden de zaken goed beheerd. De belijdenis staat vast als een huis, het meeleven van de leden is voorbeeldig en de voorganger is een oprecht iemand. Maar als er geen leven is, is het niet veel waard.
Iets soortgelijks kan ook gelden voor traditionele gezinnen of zelfingenomen mensen. In zulke situaties heeft iemand de naam levend te zijn, maar is in feite dood. De belangrijkste kwestie voor de kerk is dat er leven is, echt geestelijk leven, en dat er niet alleen dode vormen zijn. (…)
Paulus schreef aan Timotheüs dat hij moest oppassen voor mensen die vrome woorden spreken, maar die ondertussen vooral voor zichzelf en hun eigen wellusten leven. In alles blijkt dat ze liefhebbers zijn van zichzelf. Ze zijn geldgierig, onbeleefd, onmatig enzovoorts. Helaas is dit ook het geval als mensen zich houden aan een aantal zelfopgelegde regels, terwijl andere Christelijke normen en waarden genegeerd worden. Ze hebben gelijk als ze benadrukken dat er een verschil in kleding moet zijn tussen mannen en vrouwen. Natuurlijk willen ze niet in verleiding worden gebracht door de televisie. Vrouwen moeten lang haar hebben. En inderdaad, daarover schrijft de apostel Paulus.
Als het echter over andere zaken gaat, nemen deze mensen het niet zo nauw. Ze drinken geen bier, maar maken zichzelf dronken met vakanties en rijkdom. Ze lasteren en zijn onmatig, ze praten altijd over zichzelf. Ze hebben weinig liefde voor het zendingswerk en bekritiseren degenen die aangaan tijdens het Heilig Avondmaal. Het geld is hun god en er is doordeweeks geen tijd voor God. Het gebed maakt geen deel uit van hun leven, ook is de Bijbel voor hen geen geliefd boek.
Dat zouden we dood kunnen noemen. Een opgezette leeuw, met een paar tanden. Maar een levend klein hondje is beter.
Ik hoop dat we ons allen realiseren dat een mooi orgel, prachtig gezang, inzamelingen voor goede doelen en een bloeiend sociaal leven daaraan weinig toevoegen. De hoofdvraag is of er geestelijk leven is. Waar is de droefheid naar God, de hartelijke vreugde in Christus, het vurige gebed en het verlangen om anderen te vertellen van de grote werken Gods?”