Oud brood kun je bakken
Oud brood dat in de groene container belandt: dat is ondenkbaar bij drie Zeeuwse zussen die de Hongerwinter hebben meegemaakt. Zakken vol naar de eendjes, dat kunnen ze zich ook niet goed voorstellen.
Een mooie voorjaarsdag, nog net in april. De zon laat zich niet tegenhouden door vitrages. Ze schijnt stralend naar binnen in het huis van D. van Klinken-Kik (89), zo over de bloeiende plant in de vensterbank heen, en over het wollen tafelkleed, waarop theekopjes staan. J. Huige-Kik (85) uit Zierikzee en M. den Boer-Kik (83) uit Bruinisse zijn op bezoek bij hun zus: mevrouw Van Klinken in Nieuwerkerk.
De drie zussen leven volgens maatstaven die nu duurzaam heten. Niet omdat dat modern is, maar omdat ze dat altijd hebben gedaan. Het devies ”Genoeg is genoeg”, waarnaar een groeiend aantal hedendaagse consumenten terugkeert, terwijl het haast verdwenen leek uit de maatschappij, is voor hen normaal. Tegelijk benadrukken ze: „Wij zijn allemaal mensen van deze tijd. Reformatorisch of niet, we hebben allen een tik van de hoogconjunctuur meegekregen. We moeten terug naar de Bijbelse opdracht om de aarde te bouwen en te bewaren.”
Bij de vraag wat zij doen met restjes eten –Nederlanders gooien jaarlijks bergen voedsel weg– vullen ze elkaar razendsnel aan in een betoog over waarom je brood nooit hoeft weg te gooien. „Ik eet alles op hoor, ook de kapjes”, zegt mevrouw De Boer. Mevrouw Van Klinken: „De korstjes eet ik ook op. De kleinkinderen kijken wel eens scheef, maar ik eet ze gewoon.” „Iets ouder brood kun je bakken, boter erop, heerlijk”, vindt mevrouw Huige. „Ja, boter erop en dan kaneel en suiker eroverheen, dat is erg lekker”, vinden ze alle drie.
Op maat koken, dat kunnen ze wel. Maar kliekjes zijn ook niet verkeerd. Mevrouw Den Boer: „Als ik bloemkool heb gekookt en er is wat over, dan doe ik dat in een butterdoosje met de buttersaus en eerpels erbij, en ik bewaar het. Mijn man eet zondags alleen soep als middageten, en ik alleen iets wat ik heb bewaard. Wanneer er ’s middags wat winterkost of stamppot overblijft, neem ik het gerust ’s avonds, bij het brood. Ik hou niet zo van beleg.”
„Dat doe ik dan weer niet zo”, zegt mevrouw Van Klinken, die weduwe is, en tussen de middag altijd een achterkleinzoontje te eten krijgt. „Ik koop een kleine bloemkool. Een halve kook ik, de andere helft bewaar ik in de koelkast. Niet te lang hoor. Ik hou niet van ouwe spullen. Als er echt een overschotje is, geef ik het aan de kippen.” Achter haar huis ligt een moestuin, en daarachter een stukje grasland waar kippen lopen. De dieren zijn niet van haarzelf, maar dat maakt haar en de kippen niet uit als het om restjes gaat. Een moestuin heeft mevrouw Van Klinken trouwens altijd gehad: „Die hoort erbij op het platteland. Lekker, verse groente uit eigen tuin, en je weet wat je eet.”
Kalfjes
Hoe vaak zij vlees eet? „Elke dag”, zegt ze. „Geen grote hoeveelheden, maar wel elke dag. Meest gehakt. Ik krijg nogal vaak kinderen te eten, en die vinden kalfjes vervelend.” Néé, dat betekent niet dat ze het zielig vinden als kalfjes worden geslacht, de zussen lachen in koor. „Kalfjes, dat woord gebruiken wij voor dat lastig door te slikken draadjesvlees.” Het vlees haalt ze bij de zelfslachtende slager in het dorp.
Boontjes kopen die uit Egypte komen, dat hoeft helemaal niet, vindt mevrouw Huige. „Je hebt ’s winters zo veel wat uit de buurt kan komen. Prei met ei. Rode en groene kool, spruitjes, wortels!”
Zelf kleding naaien, hergebruiken, weinig nieuws aanschaffen, dat is een ander ijkpunt in de moderne duurzaamheidscriteria. Bij de zussen zit het in de genen, zou je kunnen zeggen. „Wanneer heb ik voor het laatst iets nieuws gekocht… Dat durf ik haast niet te zeggen. Het is zeker twee, drie jaar geleden.” Mevrouw Van Klinken denkt diep na. „Dit bloesje, wanneer kreeg ik dit ook alweer? Het is zeker tien jaar oud. Als je oud bent, heb je niet veel nodig, het slijt ook niet meer zo, hè.” Ze heeft drie zoons; voor hen naaide ze vroeger van oude jassen nieuwe kleren. „Tot ze een jaar of vijf waren, toen ze naar de grote school gingen. Want dan kreeg je jongens die zeiden: Wat heb jij een rare broek aan.” Binnen de familie- en kennissenkring werd kleding zo veel mogelijk doorgegeven van de een naar de ander.
Onze moeder heeft het ons goed voorgehouden, zeggen ze alle drie nadrukkelijk. „Die alles koopt wat hem lief is, moet ontberen wat hem gerief is”, citeert mevrouw Den Boer een oude lijfspreuk van haar moeder. Vader was boerenarbeider; het gezin –met zeven kinderen– woonde in een huisje van de boer. In de zomer verdiende hij 12 gulden per week, in de winter 9 gulden. „Onze vader zei weleens: Je kwam net zo veel tekort als dat je kreeg.” In de oorlog verbeterde de situatie op materieel gebied eerst iets, herinneren ze zich. Maar de soberheid bleef. „Snoep kregen we niet. Alleen een peen of een raapje.” Als de r in de maand zat, moest iedereen een lepel levertraan slikken.
Oekraïne
„In welk gezin staat de wasmachine nu een dag stil?” vraagt mevrouw Huige zich af. „Dat is zo anders vergeleken bij vroeger. Wij hadden niet eens een douche. Eens in de week gingen we in de teil.” Ondergoed ging heus niet elke dag in de was. „Zo veel stuks had je ook niet hoor”, zegt mevrouw Den Boer. „Moeder zei tegen ons: Jullie zijn kinderen van weelde. Toen zij nog kind was en haar kleertjes gewassen werden, wachtte zij in de bedstee tot ze droog waren, daarna trok ze ze weer aan.”
Kleren gooien deze Zeeuwse vrouwen nooit weg. „Alles krijgt een tweede leven.” Kleding gaat in zakken naar Oekraïne, waar een zoon van mevrouw Huige regelmatig heen rijdt en die soms al personen op het oog heeft voor een pak dat hij meekrijgt.
„Een lor gebruik ik nog om schoenen mee te poetsen”, zegt mevrouw Huige. „En met een vaatdoek met grote gaten kun je de waslijn mooi afnemen.” Ander voorbeeld van hergebruik: kapotte panty’s knipt ze –horizontaal– in smalle strookjes. Die bindt ze weer aan elkaar en dan heb je een „heerlijk touwtje.” „Je kunt er prima rozen mee opbinden, en stapels oude kranten mee bij elkaar houden. Touw hoeven we nooit te kopen.” Ze kijkt naar haar panty. Aan de achterkant zit een ladder, maar ze heeft ’m zo gedraaid dat die niet te zien is. „Gisteren ben ik er gewoon mee naar de kerk geweest hoor. Maar ik geloof dat ik de ladder met een fijn draadje ga dichtnaaien – en de kous daarna zo draai dat ze het naadje nog steeds niet zien.”
„Wij leven niet zo overdadig hoor”, zegt mevrouw Van Klinken. „Vergeleken met vroeger is het weer heel ruim”, zegt mevrouw Huige. „Maar we staan in elk geval geen tien minuten onder de douche.” Mevrouw Den Boer: „Al vinden we het wel fijn, die douche.”