Economie

Stap voor stap naar vrije koopzondag

De betrokkenheid van christelijke fracties bij de afgelopen kabinetten maakte dat nog even werd uitgesteld wat begin jaren negentig al in aantocht leek: een vrije koopzondag. Na morgen lijkt het alsnog gedaan met de beperkingen ten behoeve van de zondagsrust.

Marcel ten Broeke
13 May 2013 19:01Gewijzigd op 15 November 2020 03:33

Merkt u ook dat ik het stukje bij beetje aan het winnen ben?” sart VVD-Kamerlid Van Erp in 1991 richting het CDA, als het parlement de wet behandelt die het aantal koopzondagen zal verdubbelen naar acht.

Waar in de jaren zeventig en tachtig de ijver voor zondagsopenstelling in de Kamer nog goeddeels afwezig lijkt, laat de voormalig banketbakker hier duidelijk doorschemeren toe te willen naar een volledig vrije koopzondag.

Als enkele jaren later het plan van D66-minister Wijers om koopzondagbesluiten geheel aan gemeenten te laten, blijft steken bij ‘slechts’ een verdere groei naar twaalf zondagen, toont Van Erp zich geduldig. „Het is minder dan wij wilden, maar dat is maar tijdelijk. Ik ben ervan overtuigd dat over een paar jaar de hele Winkeltijdenwet zal zijn afgeschaft.”

Zelf maakt Van Erp dat niet meer mee –hij overleed in de zomer van 1997–, maar de initiatiefwet van D66 en GroenLinks, waarover de Eerste Kamer morgen spreekt, komt vrij dicht in de buurt bij de liberale Winkeltijdenwet die de Brabander destijds al voor ogen stond. Als de Senaat de wet accordeert, geldt straks niet langer meer het voor liberalen zo knellende juk van maximaal twaalf koopzondagen, uitgezonderd toeristische gebieden, maar mogen gemeenten vanaf 1 juli zelf het aantal koopzondagen kiezen.

Die belangrijke beleidsswitch komt relatief kort nadat eind 2010 nog wetgeving werd aangenomen die de regels rond koopzondagen juist wat aanscherpte. Het voorstel daarvoor, afkomstig van Balkenende IV (CDA, PvdA en ChristenUnie), werd door Rutte I (VVD en CDA) overgenomen, niet in de laatste plaats om de relatie met de SGP goed te houden, van wie op diverse terreinen mogelijke gedoogsteun werd verwacht.

Wie de gretigheid beziet waarmee de Tweede Kamer de ruimere koopzondag (alleen SP, CDA, CU en SGP stemden tegen) onlangs al omarmde, kan weinig anders dan constateren dat die voorbije jaren slechts een interbellum waren in een aanhoudende strijd voor meer zondagsopening. Een hikje in een maatschappelijke ademtocht naar een veel individualistischer benadering van zondagsrust, die begin jaren negentig al is ingezet.

Waar VVD en D66 al vrij vlot op die lijn zaten, leidden gewijzigde patronen als secularisatie, ontkerkelijking en economisering met name bij de PvdA gaandeweg tot een paradigmaswitch. Stapsgewijs verlegden de sociaaldemocraten, die vanouds vaak een sleutelpositie innemen in het koopzondagdebat, hun koers: van vooral hameren op het sociale karakter van zondagsrust en de belangen van werknemers naar een aanzwellende aanklacht tegen de beperkte mogelijkheden voor zondagsopening en een pleidooi voor gemeentelijke autonomie.

Was het halverwege de jaren negentig juist nog de PvdA die een minister uit haar eigen kabinet (Wijers) afhield van diens plannen voor een vrije koopzondag, in 2007 bleek dat de strengere koopzondagregels onder Balkenende IV niet langer werden verinnerlijkt door de sociaaldemocraten, maar louter een concessie waren aan coalitiegenoten CDA en CU. Toen het kabinet viel, was de partij er in de Senaat als de kippen bij om de handen af te trekken van de gezamenlijke afspraak het „oneigenlijke gebruik van de toerismebepaling in de Winkeltijdenwet” aan banden te leggen.

Zeker sinds dat moment bestaat er in het parlement een massieve meerderheid vóór verruiming van het koopzondagenbeleid, alle kritiek op hun onderbouwing ten spijt. Hieronder een overzicht van de vijf meestbevochten stellingen van de voorstanders van een vrije koopzondag.

  1. Gemeentelijke vrijheid betekent niet per se meer koopzondagen.

De nieuwe wet legt besluitvorming over koopzondagen volledig in handen van gemeenten. Nu mogen die (uitgezonderd toeristische gemeenten) nog maximaal twaalf koopzondagen per jaar aanwijzen. In theorie is het mogelijk dat gemeenten vasthouden aan de huidige lijn. Waarschijnlijker is dat zij, net als in het verleden, in de praktijk gebruik zullen maken van de toegenomen ruimte voor zondagsopening. Niet zonder reden stelde de Raad van State in 1995 al bij een soortgelijk voornemen van het paarse kabinet dat de grote gemeentelijke beleidsvrijheid het verbod op zondagsopenstelling „illusoir” maakt.

  1. Gemeenten kunnen lokale belangen het beste wegen.

Die stelling lijkt, gezien de vele rechtszaken die winkeliers en burgers de afgelopen jaren voerden tegen gemeenten, twijfelachtig. Kern van de geschillen was juist dat gemeenten niet zelden extra koopzondagen invoerden, zonder de belangen van inwoners, winkelpersoneel en kleine zelfstandigen te inventariseren; laat staan ze mee te wegen in hun besluitvorming. Vorig jaar bleek ook uit onderzoek van vakcentrale CNV dat veel gemeenten die wettelijke plicht verzaken. De wijze waarop sommige gemeenten al staan te trappelen om de extra ruimte te benutten, belooft in dat verband weinig goeds. Zo stelde het Brabantse Son en Breugel onlangs direct na instemming van de Senaat op bepaalde locaties een vrije zondagsopening toe te staan. Dus zelfs nog voor de wet officieel van kracht wordt en ook zonder enige vorm van belangenafweging.

  1. Consumenten en winkeliers willen meer koopzondagen.

Opvallend genoeg is naar deze hamvraag nog weinig onderzoek verricht. Vaak wordt een onderzoek aangehaald van bureau Q&A uit 2009, dat in het persbericht insteekt met ”Koopzondag wint aan populariteit”. Wie dat onderzoek nader analyseert, kan echter niet anders dan concluderen dat ruim twee derde van de ondervraagde consumenten geen wekelijkse koopzondag wil in hun gemeente. Eén koopzondag per maand wordt door 68 procent als voldoende beschouwd, bleek in 2010 ook uit onderzoek van branchevereniging CBW-Mitex.

Het enige landelijke onderzoek naar de wensen van winkeliers (CBW-Mitex, 2011) toont aan dat slechts 8 procent van de winkeliers met minder dan tien vestigingen vaker open wil op zondag. De meerderheid wil juist mínder vaak open. Alleen onder grootwinkelbedrijven bestaat er animo om meer zondagen open te gaan.

  1. Winkeliers en hun personeel zijn niet verplicht tot zondagswerk.

Hoewel de Arbeidstijdenwet de dwang tot zondagsarbeid verbiedt, blijkt uit onderzoek van CNV dat winkelmedewerkers in de praktijk tóch gedwongen worden om op zondag te werken. Bij weigering worden volgens de bond tijdelijke contracten niet verlengd en ook wordt zondagswerk, tegen de wet in, opgenomen in contracten. Ook voor winkeliers geldt een tweeërlei dwang. Zo meldde deze krant onlangs dat zij in toenemende mate (op straffe van boetes) contractueel verplicht worden hun winkel op koopzondagen te openen. Anderzijds is gesloten blijven dikwijls ook geen optie, omdat er dan omzet wordt misgelopen aan winkels die wél opengaan. SP-Kamerlid Poppe verwoordde dat dilemma in 1995 zo: „Concurrentie is een soort van oorlog. Geen van de strijdende partijen kan de strijdbijl even neerleggen, want dan slaat de concurrentie onmiddellijk toe. De keuze is dus eigenlijk: stoppen of je kapot werken.”

  1. Meer koopzondagen is goed voor de economie.

Het Centraal Planbureau stelde in zowel 1995 als 2009 na onderzoek vast dat meer koopzondagen noch voor de economie, noch voor de detailhandel als geheel, groei oplevert. Wel duperen koopzondagen de kleine winkeliers ten gunste van het grootwinkelbedrijf. Opvallend was dan ook dat in 2010 uit stukken die onderzoeksjournalist Brenno de Winter verkreeg op basis van de Wet openbaarmaking bestuur (WOB), dat ambtenaren van Economische Zaken desondanks hadden gepoogd de politiek te ‘masseren’ in de richting van meer koopzondagen, omdat dit de „omzet en werkgelegenheid in de detailhandel” zou vergroten.


Minder principieel, meer pragmatisch

Naarmate secularisering en ontkerkelijking de afgelopen decennia toenamen, nam in debatten over de koopzondagen de expliciet religieuze motivering voor zondagsrust af. Opvallend is dat ook christelijke partijen in dergelijke debatten steeds meer hechten aan sociale en maatschappelijke argumenten, zoals werknemersbelangen, het voortbestaan van kleine ondernemingen en leefbaarheid.

Zo stelt CDA-staatssecretaris Van Zeil in 1984 bij het debat over winkelopenstelling nog „het Bijbels getuigenis van Gods beloften, daden en geboden te aanvaarden als van beslissende betekenis voor mens, maatschappij en overheid.” Van Zeil, die de overheid ziet als „dienaresse Gods” wil daarom de zondag om die reden „als een wezenlijk andere dag dan de andere zes dagen” beschouwen.

In 1991 spreekt CDA’er Schartman nog slechts van „een bijzondere, maatschappelijk heel gemarkeerde dag” en prijst hij zich gelukkig in een land te leven waar „vele mensen het plezierig en belangrijk vinden” dat de zondag er is voor „andere dingen.” Eind vorig jaar zei CDA-Kamerlid Mulder het „fijn te vinden als er ten minste één dag in de week is waarop mensen collectief bezig kunnen zijn met zingeving, met hun gezin, met sport, met hobby’s en met ontmoeting.”

In 2012 kwam tijdens een debat over de Winkeltijdenwet de notie dat de zondag door christenen wordt gezien als een vanuit de Bijbel door God geven „feestdag” alleen nog in de bijdrage van de SGP voor.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer