Fotograaf Gazi Nafis Ahmed volgt textielarbeiders Bangladesh
Kleren binnenstebuiten dragen is wel het laatste wat je als consument doet. De ramp in de Bengalese textielfabriek Rana Plaza heeft aangetoond dat die binnenkant er wel degelijk toedoet. Omdat onze mooie, goedkope kleren een prijs blijken te dragen die arbeiders daar betalen.
De Bengalese fotograaf Gazi Nafis Ahmed keert al enkele jaren Bengalese textiel al het ware binnenstebuiten. Hij fotografeert sinds 2006 textielarbeiders in de kledingfabrieken van Bangladesh. Twee fotodocumentaires heeft dat opgeleverd. In de ene, ”Made in Bangladesh”, zijn de vrouwen en meisjes, mannen en jongens te zien buiten werktijd, als ze in haveloze, aan elkaar geknoopte hutten een potje koken, of water halen bij een pomp die met velen wordt gedeeld. Of ze zijn gemaakt tijdens werktijd, zittend achter hun naaimachines in de ateliers, of sjouwend met lappen stof. De andere serie, die ”Ready Made Garment Workers” heet, bestaat uit een reeks portretten van textielarbeiders.
Vorige maand was hij er nog mee te zien op een expositie in Groot-Brittannië, laat hij vanuit Dhaka weten.
Opmerkelijk genoeg was het voor Nafis geen enkel probleem om de fabrieken binnen te komen en er plaatjes te schieten. Hijzelf weet wel hoe dat kan. „Mijn motief is weliswaar te laten zien hoe zwaar het werk van de arbeiders is, maar tegelijkertijd ben ik trots op deze bedrijfstak. Er wordt daar wel kwaliteit van wereldklasse geleverd.”
Uit de genoemde titels van de fotoseries die Nafis maakte is op te maken welk publiek hij voor ogen heeft: de afnemers van de kleding – consumenten in Europa en de Verenigde Staten. Nafis, die in Dhaka woont maar als fotograaf de wereld bereist, zegt zich het lot van „die keihard werkende” vrouwen en mannen, meisjes en jongens aan te trekken, omdat ze niet krijgen wat ze verdienen: een redelijk salaris en goede werkomstandigheden.
Juist omdat hij die twee werelden van nabij kent, die van de in welvaart levende consumenten in rijke landen én die van de armoedzaaiers in de fabriekshallen, is het contrast tussen die twee voor hem zo ondraaglijk.
„The Ready Made Garment, RMG, sector” (de Engelse aanduiding voor de textiel-industrie, AJ), aldus Nafis in een van zijn fotoseries, „draagt voor 76 procent bij aan de exportinkomsten van Bangladesh, en is de tweede grootste exportsector naar Europa; de derde grootste naar de VS. Tegelijkertijd vormt een groot deel van de 4 miljoen vooral vrouwelijke werkers in deze sector ’s werelds goedkoopste arbeidspool, waarbij de vrouwen en meisjes onveilige werkomstandigheden verduren om een mager bestaan te kunnen opbouwen.”
„Westerse afnemers moeten meer geld willen neertellen voor de producten”, vindt Nafis, „en tegelijkertijd van de fabriekseigenaren eisen dat ze zich houden aan de regels voor veiligheid en voor goede werkomstandigheden.”
Hij wil zeker niet alle fabriekseigenaren over één kam scheren, want er zijn fabrieken „die de zaakjes prima op orde hebben.” Wat hemzelf vaak aangreep als hij rondliep in fabrieksgebouwen waren de nauwe trapenhuizen die de verdiepingen met elkaar verbinden. „Je moet er niet aan denken dat daar brand uitbreekt en al die honderden mensen zich door die benauwde gangetjes moeten persen om weg te komen.”
Stuitend vind hij ook de slechte sociale en medische voorzieningen voor de werkers. Zo betekent zwangerschap voor een vrouw veelal het einde van haar baantje, tegen alle regels van de wet in. Je ziek melden is in veel fabrieken ook niet mogelijk, want dat komt neer op ontslag. „Voor jou staan er tien anderen te wachten op werk”, is dan de stilzwijgende regel.
De lage lonen zijn een van de grootste obstakels op weg naar een menswaardiger bestaan. Maandinkomens variëren van 2500 tot 4500 taka (24 tot 44 euro), afhankelijk van het type werk en ervaring van de werknemer. Om toch voldoende inkomen te hebben wordt er doorgaans flink overgewerkt. „Kosten van levensonderhoud zijn sterk gestegen. Zo zijn de prijzen van rijst en uien omhooggegaan, waardoor deze mensen zich levensmiddelen zoals eieren, melk, groente en fruit niet kunnen permitteren.”
Intussen zou Nafis niet graag zien dat bedrijven sluiten of naar het buitenland verkassen. „De textielindustrie is voor vrouwen een ongekende verbetering van hun leven. Ze hebben nu een eigen inkomen en staan daardoor zelfstandiger en vrijer in de samenleving.” Vooral omdat de meesten van hen migranten zijn, afkomstig van het traditionele platteland, betekent een eigen inkomen en een bestaan in de stad ongekende vrijheid voor deze meisjes en vrouwen. De textielindustrie heeft Bangladesh ingrijpend verandert. Ten goede, vindt Nafis, maar het kan nog veel beter. En daar is –zeker van westerse kant– niet zo heel veel inspanning voor nodig.